Een afzeikcultuur, nú!

14-11-2011 14:00

Niet dat ik Lee Towers als richtinggevend ervaar in het politiek inhoudelijke debat, maar toen hij onlangs met een uitgestreken smoelwerk en een glans van heiligheid op zijn gezicht in een goed bekeken talkshow meldde dat in Nederland ‘een afzeikcultuur’ heerste – waaraan onze nobele ex-kraandrijver natuurlijk niet mee wenste te doen – krabde ik toch even achter mijn oor. Al was het maar omdat zijn opmerking onweersproken bleef en, zo stelde ik vast, op één lijn lag met wat CEO’s en andere notabelen tegenwoordig steeds vaker uitkramen, namelijk ‘dat we de plicht hebben om positief te zijn’. En wat te denken van de tamelijk recente eretitel ‘De positiefste Nederlander?’ Kennelijk wordt de basisaanname van meneer Towers breed gedragen en vinden ‘we’ met z’n allen dat het, als tegenwicht, nodig is jaarlijks de grootste positivo aan te wijzen.

Giftig piramidespel
Ik zie het precies omgekeerd: Nederland, en in breder verband het Westen, snakt naar een volwassen en effectieve afzeikcultuur. Eén van de redenen dat we thans in de puree zitten, is dat we jarenlang – zo’n beetje sinds de val van de Muur en de ineenstorting van het ‘Rode Gevaar’ – collectief bedwelmd zijn geraakt door een geestelijk klimaat waarin met name doorgedraaide academici en zorgeloze managers, het onweersproken over ‘kansen’, ‘mogelijkheden’, ‘groeipotentie’, ‘ontwikkelingsmodel’ en ‘win-win situaties’ konden hebben. De toekomst? Hoera! Die werd jarenlang kritiekloos door hen voorgesteld als een snellere, betere, efficiëntere en mooiere variant van vandaag, onder een strakblauwe hemel en gestut door een hogere bankrekening. Op deze golf van ongebreideld optimisme en consumentisme konden de bankenjongens rustig bouwen aan hun giftige piramidespel, lasten de Brusselse bureaucraten ‘n zogenaamd eeuwig groeiende EU aan elkaar en begonnen kennisinstituten massaal voetje te vrijen, totdat er leerfabrieken overbleven met onderbetaalde docenten en directeuren die televisies in hun dienstauto lieten installeren. En waar was al die tijd, vraag ik Lee Towers, toch die afzeikcultuur? Als die er al was, lag die op apegapen. Of werd ze keihard genegeerd. Kijkend naar de huidige staat van de publieke opinie zou ik eerder willen spreken van een ophemelcultuur. Voorbeeld: je hoeft maar een paar tv-formats goed of af te keuren en ze een beetje logisch achter elkaar te plaatsen of je wordt als zenderbaas bij DWDD uitgenodigd als een hedendaags genie of in een kwaliteitskrant geportretteerd als een wonderboy.

Positieve prikkels
Laten we eerlijk zijn: wiens oordeel wordt heden ten dage nu nog werkelijk gevreesd? Voor welke gesel, behalve die van de markt zelf, zijn we tegenwoordig nog bang? Zelfs Volkskrant-columnisten komen thans niet meer aan serieuze maatschappijkritiek toe, want zij zijn te druk met het commercieel uitbenen van hun eigen privéleven. De markt lacht ondertussen in z’n vuistje. Wij zijn, welhaast collectief, alleen met ons heilige project bezig: het eigen ikje. En wij wensen daarbij door niets of niemand te worden tegen gehouden. ‘Ik wil geen kritiek, ik wil feedback!’, klaagt menig HBO-student, die door een docent op zijn of haar tekortkomingen wordt gewezen. Ofwel: het ‘project ik’ duldt geen tegenspraak, alleen positieve prikkels. Het optimisme is een imperatief geworden: gij zult mij louter wenken, adviezen dan wel slinkse routes overhandigen, opdat ik markttechnisch tot mijn maximale hoogte zal weten te reiken! Zelfkritiek? Dat doen ze maar op een andere planeet! Dichter en polemist Martijn Benders omschreef het gebrek aan corrigerend vermogen en welgemikte dolkstoten op zijn weblog www.loewak.nl als volgt: “Tegenwoordig is een criticus, zo je iemand die naam al kunt geven, iemand die wordt betaald door de filmindustrie om een film acht sterren te geven. In de literatuur is een criticus tegenwoordig iemand die door een krant wordt betaald om alles wat nog een prijs wint op een luchtige, relativerende wijze nog even te bespreken.”

Voorlopers en valse profeten
Tot slot: met optimisme in zijn meest olijke en primaire vorm is natuurlijk niks mis. Het schrijven van dit stuk alleen al is zowat een schunnige daad van optimisme. Mijn punt gaat over dit: het optimisme is de afgelopen decennia in handen van de verkeerde kaste gevallen. Van mensen die ons zouden moeten ‘dienen’ (managers, politici, techneuten), maar zich gaandeweg als voorlopers en valse profeten zijn gaan ontpoppen omdat hun eigen portemonnee er belang bij had. Zij hebben het optimisme van een zinvolle levenswijze gecorrumpeerd tot een vaag en naïef geloof in de ‘eeuwige groei’ van economie, welzijn, wetenschap en onderling begrip. Zij hebben de Diederik Stapels met hun ‘ondernemende onderzoekshouding’ groen licht gegeven. En om dat foutenfestival van destructief optimisme (lees voor de contouren ervan het fantastische Banking Blog van Joris Luyendijk op de site van The Guardian) zo snel mogelijk uit te wissen moeten we nu, volgens hen, ‘positief blijven’. Het is niets meer of minder dan een perfide oproep tot actieve vergeetachtigheid.

Het ware optimisme
Ik zeg u: de ware optimisten, degenen die ons applaus en respect verdienen en de titel ‘optimist’ daadwerkelijk waard zijn, zitten niet in regeringen, bedrijfsleidingen of internationale organisaties tot het stimuleren van iets algemeen goeds, maar brengen, anoniem, maaltijden rond in bejaardentehuizen, vegen bipsen af van gehandicapten of proberen VMBO-leerlingen van de hersendood te redden. Dóórgaan in hun perspectiefloze leven zonder enigerlei vorm van erkenning – dát is pas optimisme! Om zicht te houden op hún glorie, hún opofferingsgezindheid, hún belang voor het fatsoenlijk functioneren van de samenleving, hebben we een volwassen en effectieve afzeikcultuur nodig, die charlatans consequent in een hoek zet en tot in lengte van dagen als luchtfietsers blijft ontmaskeren.

Hans van Willigenburg is een onverbeterlijke optimist, die gelooft dat DeJaap het treurige erfgoed van de babyboomgeneratie op een goede dag de genadeklap gaat geven. Hij draagt daar met hart en ziel zijn steentje aan bij.