‘Ik ben een wetenschapper. Ik beperk me tot de feiten.’ Zodra een wetenschapper dat zegt (en ze zeggen het vaak), moet je oppassen. Dat is een teken dat ze zich op glad ijs bevinden. De wetenschapper is kwestie is psycholoog Jan te Nijenhuis, en hij deed deze uitspraak in het Algemeen Dagblad van 25 mei. Te Nijenhuis en enkele collega’s veroorzaakten onlangs een kleine storm in de psychologische wereld, met een onderzoek waaruit zou blijken dat de mensheid de afgelopen eeuw een heel stuk dommer is geworden. Zo’n 14 IQ-punten.
Het bewijs hiervoor komt uit een analyse van de uitslagen van reactietests die de afgelopen honderd jaar her en der zijn uitgevoerd. Proefpersonen krijgen daarbij de opdracht om wanneer ze een lichtje zien (of een ander signaal krijgen), zo snel mogelijk een knop in te drukken. Uit die analyse blijkt dat die reactiesnelheid de afgelopen honderd jaar flink is gedaald. We zijn trager geworden. Maar daarmee ook dommer? Dat was in ieder geval de conclusie van de auteurs, en ze spraken gelijk maar het vermoeden uit dat deze verdomming van de mensheid veroorzaakt werd door een opeenstapeling van kwalijke mutaties. Met andere woorden: de dommen planten zich te veel voort. Nou, als dat geen aandacht trekt. En dat klopte.
Wat heeft reactiesnelheid met intelligentie te maken? Te Nijenhuis, in het AD:
‘De definitie van intelligentie is het vermogen om snel informatie te verwerken. Daar heeft Francis Galton, het neefje van Darwin, in 1884 een hele simpele test voor ontwikkeld: het meten van de reactietijd. (…) We hebben door alle generaties heen zestien vergelijkbare onderzoeken gevonden en geanalyseerd, en dan zie je dat de reactiesnelheid van de mens van 194 miliseconden naar 275 is gezakt. Dat is een forse achteruitgang. Omgerekend 14 IQ-punten.’
(…)
‘Deze manier (van intelligentie meten, MH) gaat helemaal terug naar de basis: hoe snel geven je zenuwen informatie door? Denk daarbij aan de vraag wat intelligentie eigenlijk is: het vermogen om snel informatie te verwerken. Bij slimme mensen kost dat minder tijd. Die reageren sneller.’
Dat laatste is helemaal waar – maar daarmee is ook deze correlatie nog geen causaliteit. Die samenhangt bewijst niet dat louter reactiesnelheid de ‘oorzaak’ is van intelligentie. Intelligentie hangt natuurlijk samen met goed verwerken van informatie – maar dat is meer dan snelheid. Ander onderzoek laat zien dat er een strakke correlatie bestaat tussen de omvang van het werkgeheugen (hoeveel je direct kunt onthouden) en intelligentie. En dat werkgeheugen, dat vervaagt in de loop der tijd natuurlijk. Dus als je voor de oplossing van een probleem een grote hoeveelheid informatie moet manipuleren, is snelheid zeker handig. Maar snelheid is geen garantie voor het juiste antwoord. Werkgeheugen is ook van belang, en cognitieve ervaring, uiteraard. Eigenlijk loopt Te Nijenhuis ons brein een beetje zwart te maken op basis van een heel beperkte definitie van intelligentie van 130 jaar geleden. Mensen als Galton werden toen gefascineerd door vragen rondom de erfelijkheid van intelligentie (vanwege de opkomt van de ‘domme’ arbeidersklasse, en de ondergang der beschaafde klasse) maar tegelijkertijd konden zij in die tijd maar één ding echt meten: reactietijd. Kijk, dan ligt zo’n koppeling voor de hand. Voor wie een alleen hamer heeft, wordt alles een spijker.
En dan is er dat vermoeden. Net als 130 jaar geleden is het blijkbaar ook nu nog spannend om te speculeren over de Ondergang der Beschaving door de Opstand der Horden. Maar er is één probleem: psychologen hebben altijd gezegd dat we de laatste eeuw juist veel slimmer zijn geworden. Uit een vergelijking van IQ-metingen gedurende die eeuw komt namelijk naar voren komt dat het gemiddelde IQ weliswaar steeds steeds ‘100’ is, maar dat komt omdat die tests steeds aangepast worden – omdat we stiekem steeds slimmer worden (het bekende Flynn-effect). Te Nijenhuis gelooft dat betere opvoeding, scholing en voeding de harde waarheid maskeert. We komen met andere woorden steeds dommer ter wereld, maar gedurende ons leven leren we zo veel méér (en eten we zo verstandig) dat die daling weggewerkt wordt en dus niet opvalt. Dankzij voeding en opvoeding worden we steeds slimmer terwijl onze échte intelliugentioe, onze aangeboren intelligentie, alleen maar achteruit gaat. En die échte intelligentie blijkt alleen uit de reactietijden. Of toch niet alleen daar uit. Te Nijenhuis ziet toch ook bewijzen voor onze fascinerende Ondergang:
‘Als je kijkt naar grote belangrijke wetenschappelijke ontdekkingen, maakten we in de 19e eeuw grotere stappen dan in de 20ste eeuw.’
En nadat de interviewer wat recente uitvindingen heeft opgesomd:
‘Maar bedenk dat we in de 20ste eeuw met véél meer mensen waren dan in de 19e eeuw. Als je dat verrekent, telt de 19e eeuw meer grote belangrijke uitvindingen. En vergeet niet: de 19de eeuw is ook de eeuw van de telegraaf, de evolutietheorie van Darwin, de gloeilamp.’
Hoe Te Nijenhuis deze opvatting van de geschiedenis kan combineren met zijn eerdere opmerkingen over scholing en voedsel (die ons de laatste 100 jaar toch slimmer maakten?) blijft een raadsel. Ach, de man babbelt maar wat. Alsof hij voorleest uit zo’n spannend jongensboek over ‘de wonderwereld van de wetenschap’. Wat waren ze slim, de helden van de wetenschap! Nee, die heb je tegenwoordig niet meer! Neem daar maar een voorbeeld aan!
Een beetje wetenschapshistoricus weet hoe oppervlakkig en vals dergelijke romantische vertellingen zijn. Wetenschappelijke vooruitgang is méér dan alleen maar het werk van genieën. Daar is meer voor nodig dan genialiteit En doorbraken zijn nu eenmaal eenmalig – Je kunt generaties na Columbus niet verwijten dat ze geen Amerika meer hebben ontdekt. Te Nijenhuis babbelt wat over hoe goed en fijn het vroeger allemaal was. Hij is gewoon een oude mopperpot.
Tot slot vraagt de interviewer of de slimmeriken zich nu meer moeten gaan voortplanten, ‘om de wereld te redden’. Te Nijenhuis: ‘Ik ben een wetenschapper. Ik beperk me tot de feiten. Wat er mee moet gebeuren, is meer een politieke vraag.’
Ach, wat een bezonken antwoord! Welk een bewonderenswaardige terughoudendheid!
De feiten waartoe deze babbelkous zich zou moeten beperken, zijn dat hij en zijn collega’s wellicht een curieuze ontwikkeling hebben vastgesteld: proefpersonen reageren steeds trager op de klassieke reactietests. Waarschijnlijk omdat die tests (en tests in het algemeen) in de loop der eeuw steeds saaier wordt gevonden. Een achteruitgang op grond van genetische ‘degeneratie’ (mijn woord) is volstrekt onwaarschijnlijk. Zo snel gaat dat niet. En met intelligentie heeft die daling weining te maken. Goed denken is meer dan snel reageren. We mogen toch hopen dat de psychologie inmiddels een stuk slimmer is, en beter geëquipeerd, dan Francis Galton.