Een poosje geleden stapte ik – een beetje onhandig, geef ik toe – in een Tesla. De Roadster, om precies te zijn. Kek dingetje. ‘Tje’. Stuurtje. Stoeltje. Voorruitje. Deurtje. Laadruimtetje. Heel erg ‘tje’, allemaal. Erger: geluidje. Or total lack thereof. Maar eerlijk is eerlijk, prima vaartje. Vaart, meer. Snelheid. Wheeee! De boel is niet bekrachtigd dus het is gewoon ordinair werken. En dat dwingt toch een beetje respect af. Gewoon spierballen kweken. Parkeren is de Satan. Maar als er eenmaal een beetje asfalt beschikbaar is, en je geeft ‘gas’: man, wat een feest. Binnen 3.9 seconden op de honderd. Voor de liefhebber: er ligt een 3-fasen, 4-polige elektromotor onder de kap die 251 pk levert op een vermogen van 185 kW. Topsnelheid zou 201 km/u zijn, maar dat mocht ik niet empirisch vaststellen – op straffe van het niet mogen rijden met de Fisker Karma (daarover later meer).
Omdat het een beetje een Spartaanse boel is, heeft het rijden in een Roadster een heel hoog Eftelinggehalte – in a good way. Voor een Roadster zou ik mijn lidmaatschap van de petrolheadkerk heel misschien in heroverweging willen nemen. Misschien dan hè. Blijft namelijk een idiote gewaarwording om alles te horen behalve de motor. Brullen moet, wat mij betreft. Hard. Hoe volgepropt met gadgets de Leaf bijvoorbeeld ook is, en hoe makkelijk de elektrische Nissan zich ook laat sturen, daar moet ik toch een beetje om grinniken (sorry Vincent Everts). De Mini E vond ik al eerder een tegenvaller. En voor degene met de euvele moed om een Ampera te opperen; *vingers in oren steekt, ogen dicht knijpt en heel hard ‘lalala ik hoor je niet’ roept*.
Enfin, de Roadster is goedgekeurd. Dat is namelijk een sportauto die toevallig elektrisch is. En geen elektrische auto die toevallig in een snel jasje is gehesen. Belangrijk verschil.
Dan de ‘elektrische Harley’, de Orphiro, die ook wel de ‘Tesla onder de motoren’ wordt genoemd. Ik mocht de onthulling ervan bijwonen, tijdens de EcoMobielBeurs afgelopen jaar. Die bestond overigens heel sympathiek uit het uitdelen van kleine zaklampjes aan het publiek in de hoop dat we allemaal op het doek wilden schijnen waaronder het prototype vandaan zou komen (deden we braaf natuurlijk). En of we de zaklampjes ook weer in wilden leveren, naderhand (deden we ook braaf).
Knap werk, die Orphiro, kan niet anders zeggen. Losjes gebaseerd op de Softail fietsen. Ik had al even ‘proefgezeten’. Voelt gewoon als een volwaardige zware motor. Zit prima. Eentje waarvan je eigenlijk verwacht dat-ie prettig brult. Maar ja.
Alexanders visitekaartje ligt nog steeds op mijn bureau. “Bel maar voor een testrit”, zei hij nog. Ik ben innerlijk geremd dat ook daadwerkelijk te doen. Elektrische auto’s: soit. Voorruit dan maar. Ik geef me – onder protest – over. Mits het het juiste exemplaar is. Maar een elektrische motor; dat kan ik nog niet aan. Dat duurt nog even. Een motor moet brullen, verdorie. Die moet je van grote afstand aan horen komen in de hoop dat-ie je passeert. En dan nagenieten van het volle geluid. Zoals in cartoons horizontaal achter het geurspoor van verse appeltaart wordt gezweefd. Een elektrische motor is me echt nog iets te natuurwinkel. Daar ben ik nog niet aan toe. En wat nou als die Orphiro lekker rijdt ook nog? Nee, ik pull voorlopig nog even een struisvogeltje.