Het komt niet vaak voor – misschien maar één keer in tientallen jaren – dat in het parlement wordt gesproken en beslist over wetgeving rond medisch-ethische kwesties. De abortuswetgeving was zo’n voorbeeld. Dan gaat het over principes, dan gaat het over de vrijheid en verantwoordelijkheid van alle volksvertegenwoordigers. Dan gaat het ook over aangelegenheden die mensen persoonlijk raken. Het initiatiefwetsvoorstel van D66 met betrekking tot de orgaandonatie, is zo’n voorstel. Het is met een minieme meerderheid door de Tweede Kamer aanvaard. Dat dit gebeurde kwam mede omdat een aantal VVD-Kamerleden vóór had gestemd. Zoals een Kamerlid van de PvdA tegen stemde. Terecht hadden de leden van de Tweede Kamer de vrijheid gekregen hun geweten te volgen. In de Eerste Kamer zal straks dezelfde lijn gelden.
Kern van de bestaande regeling is dat de eventuele donor beslist of een orgaan uit zijn lichaam mag worden gehaald om daarmee een transplantatie te doen verrichten. De Wet-Dijkstra gaat een slag verder. Een principiële wijziging. Niet de donor beslist, maar de overheid. Ik las in Trouw de uitspraak van iemand, die al decennia als ‘ja’ geregistreerd staat, nu zijn donorcodicil verscheurd heeft: “dat de overheid denkt te kunnen bepalen wat er met iemands lichaam gaat gebeuren, gaat er bij mij gewoon niet in. De overheid heeft daar niets mee te maken.”
Vanuit de Tweede Kamer komt het bericht dat de Eerste Kamer op korte termijn het wetsvoorstel gaat behandelen. Niet verstandig en het helpt ook niet. De Eerste Kamer zal zelf haar werkwijze bepalen. Met belangstelling zal vooral worden uitgekeken naar de VVD-fractie. Ook daar is het een vrije beslissing voor alle Kamerleden. Zij hebben de uitkomst in handen.
Daarom is het extra interessant kennis te nemen van de opvatting van enkele liberalen. De directeur van de ‘Teldersstichting’(het wetenschappelijk bureau van de VVD), dr. Patrick van Schie, is zeer uitgesproken. In een interview met de Volkskrant noemt hij het wetsvoorstel ‘ten diepste onliberaal’. “Mijn lichaam is van mij, de overheid kan daar geen aanspraak op maken”.
Ook de ethica professor Heleen Dupuis, oud-lid van de Eerste Kamer voor de VVD, laat weten “principiële bezwaren te hebben tegen een overheid die dit gaat regelen”. Zij voegt daaraan toe dat de Eerste Kamer streng is in medisch-ethische kwesties. Mevrouw Dupuis verwijst daarbij ook naar artikel 11 van onze Grondwet waarin de onaantastbaarheid van het lichaam is verankerd.
Ik was eind ’70-er en begin ’80-er jaren minister van Binnenlandse Zaken. Het was toen het liberale Kamerlid mr. Annelien Kappeyne van de Capello die dit artikel bij de grote herziening van de Grondwet voorstelde en zo verdedigde dat Parlement en Regering het overnamen. Er is duidelijk – en dat is nog voorzichtig gezegd – een spanning tussen dat Grondwetsartikel en het wetsontwerp dat nu bij de Eerste Kamer voorligt. De Raad van State had daar ook al op gewezen. Wat er met dat advies gedaan is, is onderbelicht gebleven. Misschien zou de Eerste Kamer aan de vice-president van de Raad van State kunnen vragen daar nog eens duidelijk zijn mening over te geven.
Bij een belangrijk wetsontwerp als dit moet de grootste zorgvuldigheid worden betracht.