In een wervingsadvertentie voor warenhuisketen Hudson’s Bay juicht presentatrice Geraldine Kemper ‘ik doe een klein dansje want: 1800 nieuwe banen, 1800 verschillende mensen, 1800 eigen karakters’. Het gaat hier niet om een bijzondere toneel- of musicalproductie, maar om een warenhuis dat op zoek is naar medewerkers met een met ‘een eigen mentaliteit, een eigen ik, en passie’. Ik ben reuze benieuwd hoe de sollicitatiecommissie deze abstracte eigenschappen bij de 1800 hippe jongens en meisjes gaat testen.
In zijn laatste boek ‘Wie wij zijn’, beschrijft professor Frank Koerselman, emeritus-hoogleraar psychiatrie, dat we sinds de jaren ’60 massaal het muffe en conventionele klaslokaal uit zijn gestormd en als hysterische pubers slecht één ideaal hebben: ultieme autonomie. Iedereen is inmiddels uniek, geniaal en bijzonder en mocht je last hebben van te veel vrijheid dan verzinnen we een nieuwe psychische aandoening zodat jouw identiteit nog een extra boost krijgt. De nieuwe wereldburger die ’s morgens zijn latte in New York drinkt en ’s middags een Aperol Spritz in Milaan met de nieuwste zonnebril op de dolende neus.
Kinderen van nu worden opgevoed door ouders die alles beschouwen als een keuze en falen dus impliciet als vermijdbaar of je eigen schuld, in plaats van een onontkoombaar onderdeel van het leven, zoals religie ons altijd leerde. Je identiteit komt niet van binnenuit, maar kan je zelf creëren met behulp van oneindig veel externe prikkels.
Om daadwerkelijk autonoom te kunnen zijn, heb je een solide identiteitsgevoel nodig dat niet gebaseerd is op vluchtige materiële profielen, een snufje klimaatgevoel en een shotje spiritualiteit. Onze maatschappij is een glossy geworden: prachtige plaatjes, jaloersmakende verhalen en inspirerende modereportages, maar de nasmaak is eenzaamheid en pure leegte.
Driekwart van de Westerse banen zijn bullshit jobs geworden, schrijft Peter de Waard: ‘slechts een kwart van de banen levert producten en diensten waar daadwerkelijk behoefte aan is. Die kunnen, zoals de schoonmakers of treinmachinisten, de hele boel ontregelen met een staking. Als bankiers, juristen of pr-mensen dit doen zal niemand er erg in hebben’.
Veel mensen zijn tegenwoordig boos, niet zo gek schrijft Koerselman, omdat door het wegvallen van verticale of hiërarchische structuren en het najagen van het individualisme er gevoelsmatig meer bedreigingen zijn dan ooit. Dat unieke individu moet tegenwoordig zijn eigen grenzen bewaken daar waar voorheen gemeenschap, natie, overtuiging of zuil een belangrijk deel voor haar rekening nam. Je hoorde ergens bij en de prijs voor minder vrijheid was een gevoel van geborgenheid, veiligheid en bescherming, belangrijke basisbehoeftes van onze soort. Nu is mijn vrijheid vaak jouw grens en dat leidt tot continue onderbezetting aan al die persoonlijke grensjes en talloze schermutselingen. Anders gezegd: voor het definiëren van een eigen identiteit zijn grenzen een absolute voorwaarde: dit ben ik en dat ben jij. De paradox is echter dat we hebben afgesproken dat iedereen juist gelijk moet zijn en dat verschillen ad absurdum worden weggepoetst tot en met geslacht, sekse en huidskleur.
Niet alleen voor dieren maar ook voor mensen bestaat een optimale graad van verbinding. We leven nu in een tijd dat de sociale verbinding nogal ijl is geworden als reactie op een samenleving waarin collectiviteit te veel als een keurslijf werd ervaren.
Een ‘eigen ik’ is misschien leuk en hip en brengt je misschien een baan in een Canadees warenhuis, maar is best lastig en lang niet voor iedereen weggelegd. De ratrace naar autonomie heeft toch weer geleid tot winners en losers, waarbij de losers keihard op hun bek gaan of hun heil zoeken in dubieuze dwarsverbanden.
Koerselman concludeert: ‘Naar de dominantie van patriarchale staten wil niemand terug. Maar het uitwaaierend optimisme van na de oorlog heeft ook op politiek gebied tot overstretching geleid. Grote groepen mensen voelen zich nu out of control en zoeken hun zekerheid opnieuw in controle over het eigen domein. In psychoanalytisch jargon zou je kunnen zeggen dat we in een “anale” tijd leven, met afbakening en controle als ankerpunten.’