NRC Handelsblad kopte laatst stoer: ‘Psychiaters te bang voor euthanasie‘. Het lijkt mij juist heel verstandig om bang of in elk geval zeer behoedzaam te zijn voor euthanasie bij psychiatrische patiënten.
Als je onder de witte vlag van ‘humaniteit’ en ‘barmhartigheid’ mensen zo snel mogelijk uit hun lijden wil verlossen dan bestaat de kans dat angst overdekt wordt door het weldadige gevoel dat je een echte redder bent, dat is pas echt angstaanjagend! Het helpen van ‘zielige mensen’ heeft zo’n hoge status verworven dat iedereen die er misschien anders over denkt z’n mond houdt en hoogstens wat bedremmeld kijkt. In een wervingsadvertentie van de Levenseindekliniek stelt bestuurder Steven Pleiter (..) ‘we willen mensen met een indringend verzoek om hulp niet onnodig lang in onzekerheid laten’. Tempo maken want de eeuwigheid heeft ook niet alle tijd van de wereld?
In de dagelijkse praktijk is er onder psychiaters veel onrust en controverse over wat misschien wel het meest complexe en lastigste domein is van ons vak: euthanasie. Misschien is ‘bang’ dan niet zozeer een teken van lafheid, maar van een evolutionair gepaste reactie op iets wat potentieel gevaarlijk zou kunnen zijn.
Uitbehandelde kanker is voor iedereen een no-brainer: het lijden is ondragelijk door pijn en de objectiveerbare aftakeling. Ook het criterium uitzichtloosheid kan je prima afvinken; de statistieken zijn eenduidig en wonderbaarlijke genezingen zijn alleen voorbehouden aan Jezus. Het valt op dat patiënten met bijvoorbeeld leukemie meestal tot de laatste snik doorzoeken naar behandelopties, al is het nog zo experimenteel en zijn de kansen op overleven minimaal. Het probleem bij psychiatrische ziektes is dat gedachtes aan de dood en gevoelens van hopeloosheid en uitzichtloosheid juist symptomen kunnen zijn van de ziekte, denk aan een ernstige depressie. Daarnaast worden psychiatrische aandoeningen sterk bepaald door de interactie met de omgeving en die is vaak uitermate veranderlijk. Iemands levensloop, omstandigheden, doelen en zingeving zijn nou eenmaal bepalend voor het psychiatrische beeld.
Er zijn inmiddels talloze voorbeelden van psychiatrische patiënten die wanhopig aan de bel trokken bij bijvoorbeeld De Levenseinde Kliniek om euthanasie te krijgen, maar achteraf dankbaar zijn dat het niet door is gegaan. Een succesvolle Tinderdate of een inspirerende reis naar Azië deden het perspectief dramatisch veranderen, hoe oppervlakkig dat ook mag klinken. Helaas is zo’n ommezwaai voor heel veel psychiatrische patiënten niet weggelegd en gaan ze jaar in jaar uit gebukt onder stoornissen in hun gedachten, gevoelens en gedrag waardoor het leven als ondragelijk wordt ervaren. Maar om wettelijk in aanmerking te komen voor euthanasie moet er toch echt sprake zijn van uitzichtloosheid. Dat betekent dat alle behandelopties zijn doorlopen en niets voldoende heeft mogen baten.
Als psychiater in een Academisch Ziekenhuis worden we regelmatig om een second opinion gevraagd: is iemand volgens de richtlijn voor die specifieke stoornis behandeld en zijn alle stappen zorgvuldig doorlopen? Het afgelopen decennium is dit terugkijkend slechts bij een handjevol patiënten het geval geweest. Vaak ontbreken er stappen, zijn bepaalde behandelingen niet juist uitgevoerd of is het onvoldoende gedocumenteerd wat er nou precies aan behandeling heeft plaatsgevonden. Een concreet voorbeeld: cognitieve gedragstherapie is een officiële behandeloptie voor depressie. Maar hoe onderzoek je of het protocol netjes is gevolgd, de patiënt zijn huiswerk heeft gemaakt en wat de kwaliteit was van de therapeut en dus van deze behandeling? Dat gebeurt meestal niet maar desondanks wordt zo’n behandelstap wel meegenomen in de afweging of iemand in aanmerking komt voor euthanasie.
Het toonaangevende medische blad JAMA publiceerde in 2016 een onderzoek naar euthanasie bij 66 Nederlandse patiënten in de periode van 2011 tot begin 2014. Het bleek dat de meerderheid van de patiënten niet alle door de richtlijn aanbevolen, bewezen effectieve behandelingen had gekregen. Daarnaast bleek in bijna een kwart van de gevallen dat er geen overeenstemming was tussen de artsen over het euthanasieverzoek.
Een collega psychiater concludeerde dan ook in De Jonge Psychiater dat ‘als de zorgvuldigheidscriteria voor euthanasie bij psychisch lijden niet op wetenschappelijk onderbouwde en toetsbare wijze worden toegepast, geven ze enkel de schijn van zorgvuldigheid en leiden ze tot willekeur en rechtsongelijkheid. Een debat over een streng of minder streng euthanasiebeleid is dan een schijndebat’.
Ik ben principieel niet tegen euthanasie bij psychiatrische patiënten, maar het misbruiken van de publieke opinie voor een controversiële missie met dodelijke afloop is verwerpelijk en past niet binnen het zorgvuldigheidsdebat, dat dit onderwerp verdient.