De psychiater is zélf in crisis, zo concludeerden we tijdens een etentje met collega’s in een verder prima restaurant. Behandelen we nou verhalen, klachten of échte ziektes: een vraag die de hele avond onheilspellend in de lucht bleef hangen. Ook bleken we jaloers te zijn op de chirurgen: “die hebben tenminste een blindedarm of een tumor”. Onze patiënten lijden aan hun gedachten, gevoelens, waarneming of gedrag. Moeilijk meetbaar, vaag en vooral subjectief. De DSM, onze classificatiebijbel vraagt om symptomen te turven, waarbij je pas een aandoening hebt als er sprake is van ‘significant lijden en/of duidelijk disfunctioneren’. Ik grap weleens dat ik 60 procent van de tijd significant lijd, maar desondanks redelijk functioneer, waarbij ik er van overtuigd ben dat het wel of niet functioneren een veel zinniger uitkomstmaat is dan het subjectieve lijden.
Ook de discussie rond Griet op de Beeck naar aanleiding van haar recente coming out als incestslachtoffer bij De Wereld Draait Door confronteert met de vaak tenenkrommende subjectiviteit van ons vak.
Voor het eerst vertelde zij de wereld dat ze op zeer jonge leeftijd was misbruikt door haar vader. Ze had deze vroege traumatisering verdrongen zodat er geen feitelijk herinnering bestond, alleen ‘107 secundaire aanwijzingen’. Een felle discussie laaide op: was haar trauma ‘echt’ of aangepraat door een overenthousiaste therapeut. Haar klachten die goed kunnen passen bij een misbruikverleden, zoals een depressieve stemming, gedachtes aan de dood, een eetstoornis, problemen met intimiteit en hechting en een negatief zelfbeeld stonden niet ter discussie en vinden we blijkbaar objectiever dan het verhaal.
Tijdens mijn opleiding tot psychiater werkte ik op een gesloten afdeling, ‘hardcore psychiatrie’ zou je kunnen zeggen. Patiënten waren ernstig ziek, aten muizen om een kat te kunnen worden, praatten tegen deurknoppen of knielden devoot prevelend voor de afwasmachine. Toch wist mijn supervisor destijds toch nog twijfel te zaaien: ‘hoe weet je nou zeker dat patiënten écht stemmen horen of wanen hebben?’
In Nederland is de psychiatrie eigenlijk in 1850 ‘uitgevonden’ toen Koning Willem III elke provincie verplichtte om geestesziekten op te vangen in de zogenoemde gestichten. Het ging om de meest ernstig gestoorden en een opname duurde tenminste drie jaar. Deze kostbare aangelegenheid was uiteraard bedoeld voor ernstige ernstig zieke psychiatrische patiënten, denk aan schizofrenie, zwakbegaafdheid, bipolaire stoornis, psychosen, ernstige melancholische depressie en katatonie, waarbij iemand vaak niet meer kan bewegen en het risico loopt om te overlijden.
Later zocht Sigmund Freud als neuroloog ook naar lichamelijke verklaringen voor afwijkend gedrag, maar toen hij in Parijs zag dat de beroemde psychiater Charcot onder hypnose hysterische aanvallen kon oproepen was hij zo onder de indruk dat besloot hij ‘het substraat’ los te laten en zich te richten op zijn beroemde psychoanalyse. Met behulp van gesprekstherapie verdrongen trauma’s boven water zien te krijgen. De Salon-psychiatrie was geboren en werd in eerste instantie vooral bedreven voor en door de Weense elite.
Het idee van de psychiatrische hersenziekte, waarbij iemand duidelijk disfunctioneert in zijn leefomgeving werd nog verder losgelaten toen de DSM III het licht zag in de jaren ’80. Criteria voor een psychiatrische ziekte werden opgesteld en over de gehele populatie uitgerold. Iedereen kan symptomen turven en een psychiatrische diagnose scoren, iets waar de farmaceutische industrie tot op de dag van vandaag goed garen bij spint. Een collega merkte laatst op dat je in de GGZ meer dan 100 procent kans hebt op een diagnose: ‘namelijk ook als je zelf denkt van niet’.
Het vertalen van psychiatrische ziektes van de gestichtspopulatie naar de hele bevolking is misschien wel een historische vergissing geweest. Het is een onbetwistbaar feit dat beide groepen lijden, maar bij de eerste groep gaat het over daadwerkelijke ziekte en bij de algemene bevolking veel meer over welzijn.
Terugkomend op Griet op de Beeck, de enige juiste vraag is of haar klachten wijzen op problemen in haar welzijn óf passen bij een psychiatrische ziekte. Haar verhaal is vooral relevant voor het boek dat ze heeft geschreven.