Zowel de Oostenrijkers als de Italianen gingen zondag naar de stembus. Ook al gingen de stemmingen in beide landen uiteindelijk om nationale beleidskeuzes, de Europese dimensie was overheersend in het debat. De problematiek van de open grenzen en de migratiecrisis die daardoor is veroorzaakt, zetten de toon van de Oostenrijkse presidentsverkiezingen; en het Italiaanse referendum kan niet los worden gezien van de Europese begrotingsdiscipline die door de euro noodzakelijk werd en door de Europese Commissie en de ECB werd afgedwongen.
Nadat de Britten eerder dit jaar – op 23 juni – stemden voor een ‘Brexit’ is het debat over de toekomst van de Europese Unie eigenlijk überhaupt niet van de lucht geweest. Wat moet nu de toekomst worden van het continentale samenwerkingsverband? Waar ligt het pad dat ons vrede, welvaart en mondiale invloed garandeert – zonder dat we in nodeloze bureaucratie, eindeloze immigratie en desastreuze bezuinigingen verdrinken? Ook de komende maanden zullen we deze vragen weer op de agenda zien terugkeren – met op 15 maart de Nederlandse parlementsverkiezingen, op 7 mei de Franse presidentsverkiezingen en na de zomer Duitse bondsdagverkiezingen, .
Ik garandeer u alvast één ding: alle partijen en alle kandidaten zullen hoog van de toren blazen over wat allemaal misgaat in de Europese Unie. Geen enkele kandidaat zal de huidige werkwijze van Brussel verdedigen. Iedereen is dus, als het ware, ‘euroscepticus’ geworden. Maar deze sceptici – in feite dus alle deelnemers aan het debat – zijn onderling dan weer onder te verdelen in drie categorieën. Allereerst: de ‘exitisten’ – zij die geloven dat de EU reddeloos verloren is, en dat de enige manier om tot zinvolle, constructieve samenwerking te komen in Europa buiten de bestaande EU-structuren is. Dan zijn er de ‘federalisten’ – zij die geloven dat we moeten doorpakken en een volwaardige, federale continentstaat moeten optuigen naar het model van de Verenigde Staten van Amerika. En ten derde: de ‘realisten’ – helaas de dominante stroming van dit moment. En ik zeg ‘helaas’, omdat hun positie vooral van intellectuele luiheid getuigt.
De realisten, we vinden ze terug in de leidende echelons van verreweg de meeste grote partijen in Europa – van de christen- en sociaal-democraten tot de liberalen – maar ook op universiteiten, in de toplagen van de ministeries, in de hoofdredacties van kranten en in discussieprogramma’s op televisie. Hun visie is dat de discussie over de toekomst van de EU gegijzeld wordt door machtsbeluste dromers (de federalisten) en uitgesproken tegenstanders (de exitisten). Deze ‘realisten’ willen niet aanvaarden dat er gekozen moet worden tussen ontmanteling of grote sprong voorwaarts. Zij zetten zich aan de taak een ‘tussenoplossing’ te vinden. Pragmatisch te werk gaan, zonder ‘vergezichten’, zoals de Nederlandse premier Mark Rutte het eens formuleerde.
Precies dat ‘realistische’ standpunt echter, is onrealistisch. Wat deze ‘gematigden’ willen kan niet. Het hervormen van de EU, het terugschroeven van de centralisatie, is onmogelijk. De belangrijkste uitgangspunten van de Europese Unie – de gedeelde munt, de open grenzen, de ambitie om ‘als één blok’ op het internationale toneel te staan: ze kunnen nooit duurzaam worden gerealiseerd zonder politieke unie.
Ga maar na: je kunt geen monetaire unie hebben zonder politieke unie, omdat financieel wanbeleid in zuidelijke lidstaten directe consequenties heeft voor alle andere lidstaten. Daarmee dwingt de euro tot Europese begrotingsdiscipline, en daarmee tot een Europese minister van Financiën die alle plannen moet kunnen afkeuren waar grote bedragen mee zijn gemoeid – bijvoorbeeld rondom hypotheekrenteaftrek, zorgstelsel en pensioenen. Ondertussen maakt het verschil in rentes waarmee landen kunnen lenen op de kapitaalmarkt euro-obligaties wenselijk. Landen zouden daardoor namelijk veel gemakkelijker kunnen herstellen van de asymmetrische schokken die het onvermijdelijk gevolg zijn van de eenheidsmunt, en elkaars gedeelde draagkracht gebruiken om weer investeerders aan te trekken. Invoering van die obligaties zou echter óók betekenen dat Brussel een eigen begroting kan gaan maken en geld, opgehaald via de uitgifte van die obligaties, kan gaan spenderen zonder dat nationale parlementen daar nog iets over te zeggen hebben. Een federale staat is dan een feit.
Ook de open grenzen dwingen tot federalisme. Nationaal immigratie- en asielbeleid wordt hierdoor immers onmogelijk. Wie in het ene land wordt toegelaten, kan vrij doorreizen naar het andere land. Vroeg of laat vraagt dit om een Europees immigratie- en asielbeleid, dat wil dus zeggen: dat Brussel besluit hoeveel mensen per jaar worden toegelaten en waar die mensen naartoe moeten. Daarnaast betekenen open grenzen ook dat gemeenschappelijke verdediging van buitengrenzen noodzakelijk wordt, hetgeen inhoudt: collectieve grensbewaking – uiteindelijk in de vorm van een militair apparaat dat loyaal is aan Brussel: een Europees ministerie van defensie. Ook dwingen de open grenzen tot Europees veiligheidsbeleid. Anders glippen criminele bendes van het ene land naar het andere en ontsnappen daarmee aan vervolging. Zo komen we via open grenzen uit bij een Europees Openbaar Ministerie en een Europese minister van Justitie – een soort Europese FBI. Typisch, opnieuw, voor een federale staat.
En ten slotte: je kunt ook niet ‘als één blok’ opereren op het internationale toneel zonder centraal buitenlands beleid. Er is al een ‘Hoge Vertegenwoordiger’ benoemd die namens de EU de betrekkingen met andere mogendheden onderhoudt. Men is druk doende met de integratie van nationale ambassades tot EU-ambassades – die vroeg of laat centraal aangestuurd moeten gaan worden. Eén Europese minister van Buitenlandse Zaken komt daarmee in het vizier. Consequente doordenking betekent ook hier dus: een federale staat.
Via kleine, ogenschijnlijk pragmatische stapjes leidt de EU onvermijdelijk tot een federale staat. Er is geen ontkomen aan. Haar functioneren is instabiel, steeds is nieuwe bevoegdheidsoverdracht noodzakelijk, eurocrises worden gevolgd door migratiecrises, een conflict met Turkije noopt tot ‘gezamenlijk optreden’: je kunt het scenario gemakkelijk uittekenen. De problemen blijven ons dwingen om steeds nieuwe soevereiniteitsoverdracht te accepteren, totdat het eindstation is bereikt: de vorming van een nieuwe staat.
Ik begon dit artikel met de constatering dat in feite iedereen nu ‘eurosceptisch’ is. Met de huidige EU is niemand tevreden. Maar de dominante stroming op dit moment – het gematigde nuancedenken, het ‘realisme’ – is intellectueel inconsistent en op termijn onhoudbaar. De overgrote meerderheid, de leiders van de grote partijen, de deftige krantenlezers en hoogleraren Europese studies en politicologie, al die ambtelijke bestuurders en journalisten, al die mensen die zichzelf complimenteren met hun ‘realisme’, hun ‘nuance’, hun ontwikkelde inzicht in de complexiteit der dingen: ze missen het overzicht en hebben niet door wat er gaande is.
De EU kan niet anders dan een federale staat worden. Anders implodeert zij. In die zin hebben de federalisten dus gelijk. Maar wat zij, op hun beurt, over het hoofd zien, is dat zo’n continentstaat onmogelijk zou kunnen functioneren. De culturele, economische, religieuze, taalkundige, historische en geostrategische verschillen zijn daarvoor veel te groot. Eén immigratiepolitiek voor al die verschillende landen van ons continent? Waarbij Zweden en Spanje, Polen en Frankrijk het eens worden? Eén Europees veiligheidsbeleid en op termijn een Europees Openbaar Ministerie? Met bureaucraten uit Roemenië en politiemensen uit Sicilië? Eén centrale begrotingscontrole en fiscale transparantie in Zuid-Europa? Met eurobonds die Brussel de macht zouden geven om elk gewenst beleid uit eigen schuldpapieren te financieren – zonder nog afhankelijk te zijn van de instemming van de lidstaten? En één buitenlands beleid, waarbij de Tsjechen en de Portugezen, de Bulgaren en de Finnen dezelfde richting uit kijken? Met één gedeelde zetel in de Veiligheidsraad?
Natuurlijk kan dat allemaal nooit werken en gaat dat nooit gebeuren. Vanwege de vele talen die in Europa worden gesproken, kan er bovendien geen publiek debat zijn en dus geen publieke meningsvorming. Een Europese politiek kan dus ook nooit ‘representatief’ zijn. Er zal nooit een ‘volksstem’ kunnen zijn op Europees niveau. Een Europese federatie zou behalve onwerkbaar, corrupt, log en onbestuurbaar, ook ondemocratisch zijn; zij zou geen enkele legitimiteit hebben onder de bevolking. Debatten met tolken, verkiezingen tussen kandidaten die elkaar niet begrijpen en zich niet verstaanbaar kunnen maken naar de stemmers; de fundamentele onmogelijkheid om ook op maatschappelijk niveau met elkaar in discussie te gaan. De noodzakelijke compromissen zullen resulteren in beleid dat in het belang is van niemand en geen enkele agenda dient. Het wordt één grote aaneenschakeling van misverstanden, onbegrip en fundamentele, onoverbrugbare verschillen van inzicht, cultuur en persoonlijke ethiek. De verschillen zijn te groot, een politiek-bestuurlijke eenheid wordt Europa simpelweg niet.
Daarom is het enige alternatief: een geordende ontmanteling. Er kunnen best afspraken blijven over vrijhandel en eerlijke concurrentie, maar geen oerwoud aan harmonisatie en richtlijnen. Daarnaast verkrijgen de landen weer de controle over hun grenzen, wordt de gedeelde munt ontbonden, en komt het uniforme buitenlandse beleid er niet. Het is misschien sneu om het zo te zeggen, maar de enige ‘realisten’ van dit moment zijn de exitisten. De EU is – helaas – een experiment tegen de werkelijkheid, en de werkelijkheid heeft de neiging vroeg of laat hard terug te slaan. Laten we de Engelsen volgen en op zoek gaan naar een alternatief. Het Brusselse systeem is toe aan vervanging – niet aan hervorming.