Column

Feuilleton: The Ana-files (15)

19-02-2010 14:00

Ondertussen rijgen de dagen zich volgens een vast patroon aaneen. Ik slaap, ik werk, ik revalideer, ik eet, ik huil, ik schrijf, ik praat, ik ga naar therapie. Als iemand vraagt hoe het gaat, roep ik opgewekt: ‘prima, met mij gaat álles goed. Ik voel me top. Echt, het gaat géwéldig’. Maar dat is natuurlijk gelogen. Want de waarheid is dat mijn geheime dubbelleven me steeds zwaarder valt. En dat ik moe bent.

Moe van iedereen steeds leugens te vertellen, moe van stiekem huilen op het kantoortoilet, moe van ’s avonds werken om gemiste uren te compenseren, moe van het gevoel mijn vrienden veel te veel tot last te zijn met mijn geklaag en gejank, moe van mooi weer spelen, moe van het gevoel constant te kort te schieten.

Stress
Want, hoe verrassend: het blijkt in de praktijk toch minder gemakkelijk dan gedacht net te doen alsof er niets aan de hand is. Zeker gezien het feit dat ik tegenwoordig continu bekaf, gestrest, prikkelbaar en op het randje van tranen lijk te zijn. Als ik heel eerlijk ben, red ik het steeds maar net. Tot de dag aanbreekt waarop het me een keer niet lukt.

Na groepssessie nummer twee ben ik zo van slag dat ik er met geen mogelijkheid in slaag ’s avonds mijn werk in te halen. De volgende dag meld ik me zenuwachtig weer op kantoor. Het duurt niet lang voordat er wordt geïnformeerd waar het rapport blijft dat ik gisteren zou uitwerken. Mijn gemompelde ‘nog niet af’, komt me op een fikse reprimande te staan. Een terechte reprimande, want voor zover mijn leidinggevenden weten, is er geen enkele reden waarom mijn werk niet gewoon af zou kunnen zijn.

Als ik echter ergens niet tegen kan, is het voor lui te worden versleten. Ik bén namelijk niet lui, integendeel. Ik werk me tien slagen in de rondte om overeind te blijven. Maar niemand die dat merkt. En dat is mijn eigen schuld. Vijf minuten later hang ik snikkend aan de telefoon bij beste vriendin L. Want zo gaat het niet langer. En hoe graag ik mijn wekelijkse bezoekjes aan de kliniek ook voor mezelf wil houden, zelfs ik moet toegeven dat het wellicht niet langer realistisch is. Ik wil niet Anna de anorect zijn, maar dat is nog altijd beter dan Anna de lakse werknemer.

Open kaart
En dus besluit ik open kaart te spelen. Direct, voordat ik het niet meer durf, vraag ik een persoonlijk gesprek aan. Nog voordat mijn directe leidinggevende de deur van de vergaderkamer achter zich heeft kunnen sluiten, flap ik het eruit: ‘Ik ga op woensdagmiddag naar een anorexiaklinkiek.’ Terwijl ik voor de zoveelste keer die dag in huilen uitbarst, komt een voor mij totaal onverwacht antwoord: ‘Dat wisten we natuurlijk al op de dag dat we je aannamen. Niemand is van zichzelf zo mager. Fijn dat je het nu uit jezelf vertelt. We vroegen ons al jaren af wanneer je er over zou beginnen.’

Na afloop voel ik me opgelucht. En ontzettend stom. Alle energie, alle moeite, alle tranen: het was eigenlijk allemaal voor niets. Terwijl ik in de illusie verkeerde dat niemand mijn dubbelleven doorhad, bleken alleen al op mijn werk minimaal vier mensen de juiste conclusie te hebben getrokken. En terwijl ik alle kracht die ik nog in me had bij elkaar schraapte om maar vooral niet te falen, bleek er een veel simpelere oplossing te bestaan: eerlijk zijn.

Dus leg ik me er eindelijk bij neer. Ik ben Anna en ik ben schrijver. Ik ben Anna en ik ben ziek. Maar wel nog steeds in die volgorde.

Bekijk hier het overzicht van alle Ana-files.