Wanneer ik na maanden vechten tegen het onvermijdelijke besluit mijn werk in te lichten over mijn geheime therapiebezoek, voelt dat aanvankelijk als een opluchting. Nu wordt alles anders. Nu hoef ik niet langer de schone schijn op te houden. Stiekem te huilen op het kantoortoilet. Avonden door te brengen achter mijn computer om te voorkomen dat ik een deadline mis. Eindelijk niet meer liegen, eindelijk niet meer kansloos doorploeteren, eindelijk rust.
Dat blijkt iets te optimistisch gedacht. Nadat de eerste tevredenheid is weggeëbd – ik heb het gedaan! Ik heb eindelijk de waarheid verteld! – blijkt er namelijk teleurstellend weinig veranderd. Grote bedrijven zijn logge apparaten: het feit dat ik me er inmiddels bij heb neergelegd ‘ziek’ te zijn, betekent niet dat ik daarmee ook meteen van een deel van mijn verplichtingen wordt ontslagen. Voordat ik eventueel minder mag gaan werken, moet ik eerst langs bij de bedrijfsarts. En zijn oproep laat nogal op zich wachten.
Alles delen
Gelukkig kan ik me ondertussen bezighouden met onze splinternieuwe P&O-medewerker. Die houdt er nogal originele principes op na. Zo lijkt het haar een goed idee wanneer ik mijn directe collega’s – een stuk of vijftien in totaal – even per email inlicht over mijn situatie. Zodat mijn afwezigheid op de woensdag geen scheve gezichten gaat opleveren. Bovendien vindt ze het een goed plan als mijn leidinggevende mee gaat naar het gesprek met de bedrijfsarts. Kunnen we gezellig met zijn drieën de genante details van mijn leven doornemen.
Hoewel de verzoekjes door mijn manager direct onder het mom van ‘belachelijk’ worden afgeserveerd, voel ik me toch niet serieus genomen. Mijn anorexia is van mij: wie geeft haar het recht te beslissen over wie ik inlicht en wat ik erover vertel? En waarom moet het allemaal zo lang duren? Oké, mijn situatie is niet direct levensbedreigend, maar in dit tempo ben tegen de tijd dat de hele papierwinkel is afgewikkeld al lang en breed uitbehandeld.
Plus: het gebrek aan urgentie bevestigt mijn gevoel dat ik me aanstel. Dat ik het allemaal best aan zou kunnen, als ik gewoon maar wat beter mijn best zou doen. Gewoon op mijn tanden zou bijten en zou doorzetten. Niet klagen, maar gewoon doorgaan. Van een beetje werkdruk is nog nooit iemand slechter geworden natuurlijk. Dus hup: volhouden. En ophouden met dat kansloze gejank.
Komt een anorect bij de dokter
En dan, eindelijk, als ik er eigenlijk niet meer in geloof, ligt de brief van de bedrijfsarts op de mat. Of ik me de volgende week op dinsdag om 11.30 bij hem kan melden. De rest van de week ben ik zenuwachtig en afwezig. Ik eet slecht, slaap nog veel slechter en beweeg veel te veel omdat ik geen rust kan vinden om, al is het maar vijf minuten, gewoon op de bank te zitten. Op de dag van de afspraak zit ik een half uur te vroeg trillend en aan mijn vingers friemelend in de wachtkamer. Het valt mee. De dokter blijkt een coöperatieve mijnheer; rustige stem, vriendelijke ogen achter spiegelende brillenglazen.
Binnen een half uur zijn we eruit: ik ga per direct voor één dag per week in de ziektewet, over zes weken moet ik terugkomen om de situatie te evalueren. Alle reden voor tevredenheid dus. Toch voel ik me een mislukking. De enige keer dat ik me in de afgelopen vier jaar heb ziek gemeld, lag ik op de Intensive Care. Niet werken is falen, toegeven dat er daadwerkelijk iets met me aan de hand is, bekennen dat ik het allemaal niet meer red. Ik ben geen Superwoman. Ik ben een anorexiapatiënt. En dat is even slikken.
Kijk hier voor een overzicht van eerdere Ana-files.