‘We vinden eigenlijk dat je moet worden opgenomen’. Direct begint de kamer te draaien. Gezichten veranderen in schimmige vlekken, een doordringende zoemtoon start in mijn hoofd. Ik vang alleen nog maar flarden van het gesprek op. ‘Niet goed zo’, zegt de psycholoog. ‘Weinig progressie.’ ‘Veel intensievere begeleiding nodig.’ ‘Kunnen niet voor de gevolgen instaan.’ ‘Je redt het niet alleen.’ ‘Redt het niet alleen.’ ‘Redt het niet alleen.’
Illusies
Toen ik me bijna een jaar geleden aanmeldde bij de eetstoornissenkliniek, dacht ik zelf dat het allemaal niet zo ernstig was. Oké, ik had ruim tien kilo ondergewicht. Inderdaad, ik sliep niet meer dan vier à vijf uur per nacht. Vooruit, daarnaast kampte ik ook met een breed scala aan lichamelijke klachten. En oh ja, er was ook nog iets met mijn eigenwaarde, zelfvertrouwen en lichaamsbeeld. Maar de griezelig magere sondevoedingmeisjes die doorgaans in de media worden opgevoerd als het gaat over anorexia; daar herkende ik mezelf totaal niet in.
Ik had het mis natuurlijk. Over alles. Want het viel niet mee. Het was een wonder dat ik nog functioneerde. En hoewel mijn omgeving dat tot nu toe voor zich had gehouden, bleken zij er exact hetzelfde over te denken. Eén voor één spraken ze hun opluchting uit over het feit dat ik eindelijk eens iets aan de eetstoornis ging doen. Aanvankelijk aarzelend en voorzichtig, later duidelijk en snoeihard. ‘Als ik jou omhels, voel ik alleen maar botjes. Daar schrik ik elke keer van,’ biechtte de één op. ‘Ik weiger over een jaar aan je graf te staan,’ meldde de ander.
Ondertussen was ik vooral onder de indruk dat ik me überhaupt bij de kliniek had aangemeld. Na zestien jaar vechten tegen het onvermijdelijke, moest het nu allemaal wel goed komen. Maar hoe verrassend: ook daarin had ik ongelijk. Want het ging niet vanzelf. Na bijna elke zwaarbevochten stap naar voren kwam een terugslag. Iedere kilo die eraan kwam, was er binnen no time weer af. En hoeveel ik ook mijn best deed, het bleek onmogelijk met een paar uur per week therapie van de rare kronkels in mijn hoofd af te komen.
Eenzame opsluiting
Dat er meer begeleiding nodig is, dat kan zelfs ik wel zien. Maar een opname? Geen eigen leven meer, geen huis, geen werk, geen vrienden, geen vakantie; helemaal niets meer van mij alleen? Ik heb de afgelopen jaren al zoveel opgegeven, ik weet niet of ik bereid ben mijn laatste restje vrije wil ook nog op te offeren. Aan de andere kant: wat heb ik te verliezen? Op deze manier verder gaan is ook geen optie, dat houd ik geen tien jaar meer vol. Dat kan ik mijn omgeving ook niet aandoen. Als ik voor mezelf niet bereid ben dat offer te brengen, ben ik het aan hen verplicht om er serieus over na te denken. Ze hebben het zwaar genoeg gehad.
Terwijl ik langzaam kalmeer, blijkt de psycholoog echter bij een alternatief aanbeland. Deeltijdtherapie. Twee dagen per week, zes maanden lang, van ontbijt tot en met avondeten. Bijkomend voordeel: waar de wachtlijst voor een opname nog steeds ongeveer een jaar bedraagt, zou ik met de deeltijd redelijk snel kunnen beginnen. Daarnaast is er ook nog de optie mezelf aan te melden voor het vervolg van mijn huidige groepstherapie, hoewel die keuze door de therapeut ernstig wordt ontraden. Niet voldoende voor ‘iemand in mijn situatie’, zo vindt zij.
Ik krijg een week om over mijn keuze na te denken. ’s Avonds zit ik een beetje verloren op de bank. Wat is wijsheid? Wat wil ik nou precies? En hoeveel heb ik er (nog) voor over om beter te worden?
Kijk hier voor een overzicht van eerdere Ana-files.