Een uur ’s middags. Er staan twee boterhammen voor mijn neus, keurig in kleine vierkantjes gesneden. De ene bruine boterham is belegd met oude kaas en tomaat. Op de andere heb ik pindakaas gesmeerd. Inmiddels ruim een half uur geleden, dus de kaas begint al een beetje te zweten. Elke vijf minuten kijk ik even naar mijn bord, om het daarna zuchtend weer van me af te schuiven. Ik ben kotsmisselijk. Want ik eet overdag nooit brood. Daar word je namelijk dik van. Of tenminste, dat heb ik een jaar of vijftien geleden besloten.
De regels
In principe zou ik de boterhammen gewoon in de prullenbak kunnen smijten. Ik zit immers nog steeds in mijn wenweek, wat betekent dat ik me zonder consequenties aan het programma mag onttrekken. Over een paar dagen word ik echter geacht elke middag maar liefst drie boterhammen weg te werken. Een week later, als mijn aankomdieet ingaat, zijn dat er vier. Lukt het niet, dan krijg ik een waarschuwing. Gevolgd door nóg een waarschuwing als ik me wederom niet aan de regels houdt. Voor extra koppige gevallen is er vervolgens een schorsing van een week, wie daarna niet wil luisteren wordt uit de therapiegroep verwijderd. En dat is natuurlijk niet de bedoeling, dus is het slim nu alvast voorzichtig te beginnen. Anders is de worsteling straks alleen maar extra groot.
Dus liggen er nu twee boterhammen op me te wachten. Precies zoals dat hoort: met een – toegegeven: bijzonder dun laagje – boter en respectievelijk hartig en zoet beleg. Alleen durf ik ze niet op te eten. Want dit zijn niet zomaar boterhammen. Dit is de vijand. De vijand van mijn slanke lijn, perfectionisme en gezond verstand. Van mijn humeur, controle en zelfvertrouwen. Als ik mezelf nu gewonnen geef aan een sneetje knipbruin, ben ik een slappeling. Een sukkel. Iemand zonder ruggengraat. Een schande. Dus prik ik maar weer eens een hapje op mijn vork. Om het daarna zuchtend weer neer te leggen.
Pindakaaspaniek
Het is bijna onmogelijk om aan iemand zonder eetstoornis uit te leggen wat er zo erg is aan een boterham. Eerlijk gezegd klinkt het mijzelf ook nogal potsierlijk in de oren dat iemand daarvan in totale paniek zou kunnen raken. Het is maar een boterham, geen patatje pindasaus, pizza of andere gruwelijke cholesterolverhogende hap. Iedereen eet boterhammen tussen de middag, er is geen enkele reden waarom dat niet voor mij zou moeten gelden. En wat is nou het ergste dat er kan gebeuren als ik mijn twee boterhammen gewoon braaf opeet? Ik zal er geen kilo’s van aankomen, dat zie ik zelf ook nog wel in. Dus eigenlijk is er geen enkele reden om in de stress te schieten.
‘Maar toch is het zo’, probeerde ik vriendinnetje E gisteren tijdens de lunch uit te leggen. Een tosti stond voor me op tafel langzaam koud te worden. De regels mogen iedereen – inclusief mijzelf – inmiddels belachelijk in de oren klinken, het zijn wel mijn regels. Daarvan afwijken, betekent falen. En laat ik daar nou net een ontzettende hekel aan hebben. Om me te helpen mijn Spartaanse regime vol te houden, schreeuwt mijn hoofd me continu aanmoedigende kreten toe. ‘Niet opeten.’ ‘Houd vol’. ‘Je kan het.’ Is dat niet voldoende, dan volgen er dreigementen en beledigingen. ‘Je bent een slappeling.’ ‘Een vetzak’. ‘Niemand houdt van je’. Het werkt niet bepaald eetlustbevorderend om onder het genot van dergelijke commentaren je lunch weg te werken. Alleen kan ik mezelf daar vrij lastig bij thuislaten.
Dus staan hier nu twee boterhammen. Eentje met kaas, eentje met pindakaas. En ik moet ze opeten. Al heb ik vooralsnog geen flauw idee hoe.
Kijk hier voor een overzicht van eerdere Ana-files.