Dan, als ik op het punt sta de moed op te geven, komt de vriendengroep in actie. Ze hadden het al eerder gezegd, natuurlijk. ‘Waarom denk je toch altijd dat je alles alleen moet doen?’, vroeg J. me maanden geleden. ‘Dit is veel te veel om zelf te dragen; accepteer nou eens hulp.’ Ik was echter eigenwijs. Omdat ik vond (en stiekem vind) dat ik mijn eigen problemen op moest zien te lossen. Maar nu heb ik geen andere keuze meer.
Want dat het zo niet langer gaat, daar ben inmiddels zelf ook wel achter. Ik loop op m’n tandvlees, sleep me van werk, naar kliniek, naar kroeg, naar huis, slaap veel te weinig en roep continu monter dat ‘het allemaal reu-ze meevalt’. Dat kan natuurlijk niet voor eeuwig goed gaan. En inderdaad: als de weegschaal na mijn strafweek wederom een halve kilo minder aangeeft, breek ik. De dagen daarna stap ik ‘s ochtends jankend op de fiets naar mijn werk, houd op zodra ik het gebouw binnenstap – grienen waar andere mensen bij zijn is voor sukkels – om gewoon weer van voor af aan te beginnen als ik ‘s avonds richting huis vertrek.
Vlavlip
Voor de therapiesessies geldt hetzelfde. Al zeven weken ben ik sterk, dapper, ongenaakbaar. Wanneer een van mijn lotgenoten het moeilijk heeft, kom ik met steun, advies, zakdoeken en troostende woorden. Dat ik zelf inmiddels extreem moe, doodsbang en eindeloos gefrustreerd ben, houd ik voor me. Totdat ik breek. En halverwege de weekendvoorbespreking – waarin wordt gekeken welke gevaren er de komende dagen op de loer liggen – uitbarst in een gênante huilbui. ‘Ik heb gewoon het gevoel dat ik iedereen teleur stel’, hik ik tussen twee gierende uithalen door. ‘Ik ben het zat om iedereen tot last te zijn.’ Woordeloos schuift mijn buurvrouw de doos met tissues mijn kant op. Na het avondeten – vette lasagne met een vlavlip toe – word ik eindelijk vrijgelaten. In de trein naar huis zet ik mijn zonnebril op om ongestoord door te kunnen janken.
Dezelfde avond zit ik met S. en A. in de kroeg. ‘Misschien moet je proberen eens een week helemaal niets te doen,’ oppert S. voorzichtig. ‘Even geen afspraken buiten de deur, geen feestjes, niet naar het café: gewoon volledige rust. Hopelijk komen de kilo’s er dan vanzelf. Ik snap dat het vervelend is, maar wij komen je wel gezelschap houden.’ Op datzelfde moment krijg ik een smsje van kliniekgenoot Y. ‘Ben je wel een beetje trots op jezelf?’, zegt ze. ‘Je bent zo hard aan het werk, misschien wel het hardst van ons allemaal.’ Dat is net het laatste steuntje in de rug dat ik nodig heb. ‘Oké, ik doe het,’ beloof ik S. en A. ‘Komende week blijf ik thuis.’
Huisarrest
Op maandagavond staat R. ‘s avonds voor de deur met een fles wijn. Dinsdag hangen E. en S. de hele avond op de bank. Woensdag komt K., gewapend met voldoende hilarische anekdotes om me de hele avond te vermaken. Vrijdag eet ik met F., zondag heb ik afgesproken met A. Ondertussen ontvang ik lieve e-mails en smsjes van de rest. Van bedankjes wil niemand iets weten. ‘Ik wil graag dat je over een paar jaar nog steeds mijn vriendin bent,’ schrijft E. ‘Dat gaat nogal moeilijk als je dood bent.’
Zeven dagen later stap ik weer de weegschaal op. Ik ben in de afgelopen twee weken 1,1 kilo aangekomen.
Kijk hier voor een overzicht van eerdere Ana-files.