Voor iemand die – net als ik – van competitie houdt, is een eetstoornissenkliniek een prima plek. Zolang je je aan de regels houdt, voldoende eet en – niet onbelangrijk – acht ons per week aankomt, ben je een winnaar en word je overladen met lof. Neem je een loopje met het regime, werk je te weinig voedsel weg of neemt je gewicht – god verhoedde – niet snel genoeg toe, dan ben je een sukkel. Een zwakkeling. Een verliezer.
The Rules
Voor ik in de kliniek terecht kwam, had ik eigenlijk nauwelijks over ‘The Rules‘ nagedacht. Dat leek ook niet nodig. Ik ben extreem goed met regels. Geef me een opdracht en ik voer hem naar behoren uit. Vermoedelijk sneller en beter dan van me werd verwacht. Dat is het voordeel van zelf je ergste criticus zijn; je komt er over het algemeen vrij ver mee in het leven.
Des te groter de teleurstelling toen het aankomen veel minder gemakkelijk bleek te gaan dan ik had gedacht. Vanaf mijn eerste dag daar hield ik me aan alle regels, at me een slag in de rondte en praatte totdat ik mijn eigen stem niet meer kon horen. Toch regende het waarschuwingen. En straf. Omdat het niet snel genoeg ging. En tsja: ‘de regels zijn nou eenmaal de regels.’
Twee strikes heb ik inmiddels op mijn naam staan. Nog eentje en ik ben uit. Of dat daadwerkelijk gaat gebeuren, weet ik over een week. Tegen die tijd moet ik, bovenop de negen kilo die ik er al heb aangegeten, nog twee kilo zijn aangekomen. Dat is afschuwelijk veel en tegelijkertijd lachwekkend weinig. Lukt het niet, dan is het over. In ieder geval voor deze therapie. En dat kan niet, want ik doe niet aan falen. Voor het eerst in een jaar heb ik dan ook spijt van mijn online dagboek. Het is al erg genoeg als mijn vrienden en familie straks zien hoe ik op mijn bek ga; dat de halve wereld toekijkt, maakt het zo mogelijk nog onverdraaglijker.
Goede bedoelingen
En zo kan het dat mijn positieve stemming van een week geleden plotseling als sneeuw voor de zon is verdwenen. Iedereen zegt dat ik mijn best doe, dat het niet aan mij ligt, dat ze trots op me zijn. Ik weet dat ze het menen, maar helpen doet het allang niet meer. Niemand koopt iets voor mijn goede bedoelingen. ‘Je hebt je best gedaan’ is stiekem natuurlijk gewoon een eufemisme voor ‘jammer joh, je was weer net niet goed genoeg’. En als ik niet kan winnen, doe ik liever maar gewoon helemaal niet meer mee aan de wedstrijd.
Bovendien: ik weet niet of ik het nog wel kan opbrengen. Het is te zwaar, te eng, te moeilijk. Het liefst zou ik heel had wegrennen. Verdwijnen. Mijn hoofd onder de dekens verstoppen en over een maand of drie weer tevoorschijn komen. Als iedereen is vergeten dat ik een mislukking ben. Als iedereen is vergeten dat ik heb bestaan, misschien wel. Bevroren in blinde paniek zit ik ‘s nachts op de bank. Overdag gaat het leven grotendeels langs me heen. Ik ben afgestompt, afwezig, dood van binnen. ‘Moeten ze je geen kalmeringstabletten voorschrijven?’, vraagt mijn moeder. ‘Of misschien antidepressiva?’ Maar ik ben helemaal niet depressief. Ik ben gewoon ontzettend bang.
Want na een jaar van eten, vechten, huilen, schreeuwen en steeds maar weer doorgaan, is het op. Ik wil dat iemand me beloofd dat alles goed komt. Ik wil dat iemand me eindelijk eens komt redden. Maar zo schijnt het in de echte wereld dan weer niet te gaan.
Kijk hier voor een overzicht van eerdere Ana-files.