‘Weet je dat je heel netjes huilt? Je maakt geen geluid. Krijgt geen loopneus. En nog voor je tranen überhaupt over je wangen kunnen rollen, heb je ze al rigoureus weggeveegd. Waarom is dat?’ De psychiater kijkt me vragend aan. Na een panische maandag ben ik op dinsdagmiddag wederom in de kliniek. Voor een spoedafspraak met de pillendokter, die is ingeschakeld omdat ik al weken nauwelijks slaap. En niet meer kan ophouden met janken.
Zwak
Waarom ik precies huil, dat weet ik zelf eigenlijk ook niet precies. Omdat ik in paniek ben, dat sowieso. Omdat ik bang ben dat ik het misschien niet ga halen. Vroeger loste ik mijn angsten op in niet eten. Maar dat mag nu niet meer en dus heb ik geen flauw idee wat ik met mezelf aan moet. Ik wil gewoon dat het ophoudt. Want ik haat het om zo zwak te zijn.
De psychiater wil van mijn verklaringen echter niets weten. ‘Natuurlijk vind je het eng,’ zegt ze. ‘Maar weet je zeker dat al dat eten je niet veel meer doet dan je zelf denkt? Geloof je echt dat het feit dat je je benen vastklemt onder de stoel en je handen onder je billen om te voorkomen dat je continu beweegt geen impact hebben op je gemoedstoestand? Ik denk dat het niet meer dan logisch is dat je verdrietig bent. Op een gegeven moment houd je wel weer op met huilen. En inderdaad, het kan zijn dat je het volgende week niet redt, al heb ik er alle vertrouwen in. Maar zelfs als dat gebeurt: was is daar dan precies zo erg aan?’
Op donderdag zegt de psycholoog – ingeschakeld voor spoedafspraak nummer twee – ongeveer hetzelfde. ‘Niemand hier twijfelt aan je inzet. Na 16 jaar van vasten is je lichaam vermoedelijk behoorlijk wat tijd nodig om te herstellen. De kans is groot dat je daardoor minder snel aankomt dan eigenlijk zou moeten. Dat is niet erg. Het betekent niet dat je hebt gefaald. Het betekent simpelweg dat het systeem momenteel wellicht niet zo geschikt voor je is.’
Het systeem
Die zin irriteert me inmiddels mateloos, natuurlijk. Omdat iedereen zich erachter verschuilt. Niemand is verantwoordelijk. Het komt altijd door ‘het systeem’. En inmiddels kots ik daarop, op dat hele kloterige systeem van ze. Ik ben geen kistkalf waar maar eindeloos eten in kan worden gepropt. Ik ben niet anorexiapatient nummer 6.125. Ik ben mezelf (of eigenlijk inmiddels ‘twee mezelven’, maar daar mag ik geen grapjes over maken want dat is therapie-ondermijnend gedrag).
Maar aangezien ik beter wil worden, heb ik geen keus dan me te onderwerpen. Eten, slapen, huilen, stilzitten, nog meer eten. En wachten, tot het eindelijk maandag wordt. Ik heb nog nooit zo graag gewild dat het weekend weer voorbij was. De nacht van te voren lig ik in bed te kijken naar de klok. Drie uur. Vier uur. Vijf uur. Zes uur. Totdat de wekker gaat.
Drie kwartier te vroeg ben ik in de kliniek. Ik drink koffie, ijsbeer en steek de ene sigaret aan met de andere. Totdat het eindelijk kwart voor negen is. Aangezien ik de enige ben voor wie ontslag dreigt, mag ik vandaag als eerste naar binnen. ‘Ik ga het niet hebben over wat ik zelf denk dat het resultaat is’, waarschuw ik de aanwezige socio. ‘Ik wil nu meteen op de weegschaal.’ De eerste keer dat ik erop stap, tril ik echter zo dat de uitslag niet op het digitale scherm verschijnt. Na een paar keer diep ademhalen stap ik er nog een keer op.
Ik heb het gered.
Kijk hier voor een overzicht van eerdere Ana-files.