“Iedereen krijgt onherroepelijk ooit een terugval”, zegt de psycholoog. “Dat is niet erg, zolang je maar een plan hebt om te voorkomen dat je weer volledig in je oude gedrag vervalt. Daarom is het handig als er iemand uit je directe omgeving langskomt in de kliniek om over een terugvalpreventieplan te praten. Heb je daar zelf iemand voor in gedachten?”
Echt opbeurend is het niet, om alvast na te denken over wat ik moet doen als het straks onverhoopt toch misgaat. Maar ik weet dat ze gelijk heeft. Van de mensen die ik tot nu toe uit de therapie heb zien vertrekken, heeft meer dan de helft het inmiddels weer ontzettend moeilijk. Dat zijn weinig opbeurende cijfers, daar ben ik me van bewust. Want als zij het allemaal niet redden, waarom ik dan wel?
Doemscenario’s
Een vriendin, die ik na het zoveelste doem-mailtje van een voormalig groepsgenoot in paniek sms, is het echter niet met mijn conclusie eens. “Je gaat het redden,” schrijft ze terug. “Omdat je jezelf bent. Omdat 17 jaar verdriet wel genoeg is. Omdat het ons kan schelen.” Dat helpt. Dus zie ik de plannen tegenwoordig maar als realistisch vangnet in plaats van als deprimerend doemscenario. En neem ik de week daarna een andere vriendin mee naar de psycholoog, zodat zij kan worden betrokken bij mijn vervolgbehandeling.
Hoewel ik het fijn vind dat ze de moeite heeft genomen langs te komen, is het ook gek om ineens met iemand uit mijn andere leven in de kliniek te zijn. Want bijna al mijn vrienden mogen inmiddels weten wat ik op maandag en donderdag uitspook, dat maakt het niet minder raar ze ineens hier te zien rondlopen. Als we de therapieruimte binnengaan, zie ik de vriendin direct een wenkbrauw optrekken. Ik weet precies waarom, want tussen de psycholoog en mij was het ook niet bepaald liefde op het eerste gezicht. Haar licht zalvende stem, liefde voor jargon – favoriete woord: “waardevol” – en meelevende ogen werkten mij ontzettend op de zenuwen, zij vond mij op haar beurt maar afstandelijk. Daar had ze gelijk in, want ik had eigenlijk gehoopt op een strengere therapeut. Ik ben goed met bevelen en regels, dan weet ik tenminste wat er van me wordt verwacht.
Schot in de roos
In plaats daarvan kreeg ik een psycholoog die uit elke porie van haar lichaam ‘begrip’ ademde. Het bleek een schot in de roos. Het vriendelijke stemgeluid was namelijk de ideale manier om mijn verzet te breken. Verzet tegen de therapie, tegen beter worden, tegen de hele wereld en in het bijzonder mezelf. Al snel huilde ik echter vrijwel elke sessie tranen met tuiten. “Logisch”, volgens de psycholoog tenminste. Ik was “geen liefde, aandacht en medeleven gewend”. Dus kon ik daar ook niet mee omgaan.
De komende tijd ga ik de psycholoog niet meer zien. Het is bijna Kerst, daarna gaat ze een maand op vakantie. Op de dag dat ze weer terugkomt, vertrek ik voor een week of vijf naar de ander kant van de wereld. Als ik terugkom in Nederland, moet ik haar zelf bellen voor een nieuwe afspraak. “Ga je dat wel doen?”, vraagt ze tijdens onze voorlopig laatste sessie. “Absoluut,” verzeker ik haar. “Alleen al omdat ik weet dat er zo’n dertig mensen zijn die me aan mijn haren terugslepen als ik het niet doe. Dat is het nadeel van geen geheimen meer hebben: je komt ook nergens meer mee weg.”
“Je hebt het echt heel erg goed gedaan,” zegt de psycholoog vervolgens. “Sterker nog: je hebt het maximale uit je behandeling gehaald. Bovendien ben je een enorme steun geweest voor je groepsgenoten.” Opgetogen kijk ik haar aan. Maar dan komt het slotstuk. “Iedereen hier heeft respect voor je. Ik vind dat ontzettend waardevol.” Nog voordat ze haar zin heeft afgemaakt, moet ik zo hard lachen dat ik me bijna verslik in mijn thee. De psycholoog kijkt me vragend aan, ik haal mijn schouders op, wens haar een prettige vakantie en ga naar huis. Over 3 maanden zien we elkaar weer. Ik ga ‘r missen.
Kijk hier voor een overzicht van eerdere Ana-files.