Een plan met alleen maar voordelen, zo verkocht Volkskrant-columnist Aleid Truijens haar eigen idee (Blende-link) om studenten per module of aantal studiepunten te laten afrekenen. Ze droeg het aan als oplossing voor het ‘probleem’ van langstudeerders. De overheid vindt hen te duur. Als studenten per vak betalen, zou het geen probleem meer zijn als mensen vier, acht of twaalf jaar bezig zijn, zo betoogde Truijens. Maandag verscheen een artikel (Blendle-link) waarin voorstanders van dit ‘flexstuderen’ aan het woord komen. Meteen invoeren is het devies. Dat is een slecht idee. Er kleven wel degelijk fundamentele didactische bezwaren aan deze vorm van consumentarisme. Het plan is dan ook niet verfrissend, maar een voortzetting van het kapotmaken van de academie onder het mom van marktwerking.
In 2006 besloot Mark Rutte dat in Nederland de helft van alle werkende mensen hoogopgeleid moet zijn. Dat zou goed zijn voor de ‘kenniseconomie’ en de ‘BV Nederland’. Rutte was nog staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en samen met het toenmalig kabinet bepaalde hij dat deze doelstelling in 2020 behaald moest zijn. Uiteraard werd er moord en brand geschreeuwd: onderwijsinflatie. Van zo’n doel worden niet meer mensen slimmer, maar het niveau gaat omlaag zodat meer mensen in naam hoogopgeleid zijn.
Het beleid zette ondanks de legitieme bezwaren gewoon door. De hoeveelheid studenten nam toe – volgens Rutger Bregman van 160.000 in 2000 naar 245.000 in 2013. Het aantal docenten bleef gelijk op 40.000. Meer studenten voor minder geld is het resultaat van de tegenstrijdige visies die onze politici hebben op universiteiten. Aan de ene kant moeten zij zoveel mogelijk hoogwaardige werkkrachten afleveren, aan de andere kant geldt onderwijs als vervelende kostenpost waar je eindeloos op kunt bezuinigen.
Wie kan rekenen weet dat dit onvermijdelijk kwaliteitsverlies betekent. Bestuurders kunnen dit niet en schreven daarom voor dat het heus wél kan als er maar efficiënter gewerkt en gestudeerd wordt. Daarom werd het onderwijs schoolser. Zo ging het maximum aantal studenten per werkgroep omhoog van 20 tot 30 en werd de zelfstandig geschreven masterscriptie langzaam afgebouwd tot een invuloefening in een scriptieklasje. Onderwijs als optimaliseringsprobleem.
Het voorstel van Truijens past in deze lijn. Studeren wordt bezien als financiële investering: de student steekt geld in iets waarvan hij verwacht dat hij dat later dik terugverdient. Het gaat over concreet nut dat liefst meetbaar is. Maar onderwijs is geen product en studenten zijn geen klanten. Toch zie je die houding nu al terug, bijvoorbeeld bij de dure premasters.
Universiteiten beloven hbo-afgestudeerden dat ze na zo’n traject kunnen instromen in universitaire masters. In de consumentaristische gedachte betekent het kopen van dit product toegang tot een volgend product. Maar zo werkt het niet: zelfs hard werken is geen garantie dat instromers op voldoende niveau komen. Zo werd ik in een masterseminar geconfronteerd met een student die eiste dat ik hem voor mijn vak liet slagen: hij had immers betaald voor zijn premasterdiploma die hem daar recht op gaf.
Als studenten per vak gaan betalen zal deze klanthouding zich meer gaan manifesteren. Gezakt? Misschien lag het aan de verkoper van het vak. Het vak voldoet niet aan de verwachting? De student wil graag zijn product ruilen. Er zal gemord gaan worden over verplichte vakken als wetenschapsfilosofie, waarvan de afnemer op het eerste oog weinig waarde ziet als investering voor later.
Vakken zijn bovendien geen op zichzelf staande eenheden. Ze liggen verankerd in een leerlijn die niet is samengesteld op wat goed verkoopt bij de klant, maar op continuïteit. Je kunt niet zomaar shoppen uit een curriculum. Door de koppeling tussen onderwijs en onderzoek bieden universiteiten state-of-the-art kennis, wat betekent dat vakken continu veranderen met theoretische en maatschappelijke ontwikkelingen. De houdbaarheid van vakken is veel beperkter dan Truijens inschat.
Flexstuderen voor studenten impliceert stukgoedloon voor docenten. Maar docenten zijn geen verkopers die moeten slijmen om hun product aan de man te brengen. Het zijn onderwijzers die weten wat goed is voor hun studenten. Ja echt. Vaak duurt het jaren voordat een alumnus zich realiseert hoe geweldig die docent eigenlijk was die hem tot het uiterste dreef. Willen we een systeem waarin de leukste docenten het meeste verdienen?
Academische vorming hoort te gaan over intellectuele vorming. In het Bildungs-ideaal betekent onderwijs het scherpen van de menselijke geest. Door je eigen aannames in twijfel te trekken, zal je groeien. Als je al wilt spreken van vaardigheden gaat het om analytisch denken en logisch redeneren – we zien deze begrippen niet voor niks nog terug in de eindtermen van vrijwel alle studies.
Het Bildungsideaal is elitair en dat is ook wat universiteiten moeten zijn: een plaats waar de beste geesten samenkomen. Voor mensen die praktische vaardigheden met duidelijk bedrijfsmatig nut willen aanleren bestaat het beroepsonderwijs. De oplossing voor de financieringscrisis aan de universiteit ligt niet in het verhogen van het rendement, maar in het bestrijden van Rutte’s ideaal van vijftig procent. De maatschappij is gebaat met een herwaardering van het mbo en hbo, niet met een devaluatie van de universiteit. Er moeten dus niet meer mensen korter studeren, maar veel minder mensen langer.