De wereldberoende primatoloog Frans de Waal brengt volgende week een bezoek aan ons land (de van oorsprong Boschenaar komt hier regelmatig). En daarbij zal hij ongetwijfeld weer vol goede moed zijn visie op het gedrag van chimps en bonobo’s verdedigen. Voor hem staat volkomen vast (en wie zal zijn deskundigheid in deze durven betwijfelen?) dat deze dieren een gevoelsleven hebben dat weliswaar simpeler, maar in wezen identiek is aan dat van de mens. Ook chimps en bonobo’s kennen ‘hogere’ gevoelens als medelijden en dankbaarheid en handelen daar ook naar. En ze maken daarbij geen onderscheid tussen verwanten en niet-verwanten. Dat laatste is van belang, want de ethologie en de biologie verkeren momenteel in de greep van de evolutionaire psychologie, die stelt dat al het gedrag (van mens en dier) ingegeven wordt door de genen.
En alles wat die selfish genes (de beroemde uitdrukking van Richard Dawkins) willen, is zichzelf in stand houden, over vele generaties. Het leven is evolutionair niet alleen geprogrammeerd op zelfbehoud maar ook, dankzij miljoenen jaren evolutie, op het behoud van de naaste verwanten, die immers dezelfde genen meedragen. Hulpvaardig toeschieten om volslagen vreemden of leden van andere soorten te helpen, altruïsme, is volgens deze opvatting een soort doorgeslagen gedrag. Een foutje van een in wezen puur egoïstisch systeem. Ook de mens is puur egoïstisch. We dénken dat we goed zijn voor anderen, maar als puntje bij paaltje komt, dan komen we op voor onszelf en onze familie. Dat we zo nu en dan opkomen voor vreemden, is een afwijking, zogezegd.
En die opvatting, daar maakt De waal dus ernstig bezwaar tegen. In zijn boek De bonobo en de tien geboden (vorige week verschenen bij Atlas Contact) komt hij met tientallen voorbeelden van apengedrag dat duidelijk ingegeven wordt door ‘hogere’ morele overwegingen, zoals medelijden en solidaritieit (met vreemden). En niet alleen apen vertonen dergelijk gedrag; De Waal weet dat dergelijke voorbeelden ook bij ‘lagere’ zoogdieren te vinden zijn. En dat ze de grenzen van de soort overstijgen.
Ethisch handelen vereist dus geen Bijbel, en het vereist ook geen superieur brein. Het zit ingebakken in de biologie. En wat hier nog veel belangrijker is: ethische overrwegingen, zonder enig direct nut voor het individu, sturen het gedrag, en daarmee de evolutie. Niet alleen bij de mens, ook bij andere zoogdieren. Die zuiver zelfzuchtige genen zijn niet de baas.
Dat is me nogal wat. Op De Waals kennis op dit terrein valt niks af te dingen. Maar zijn standunt is in wezen revolutionair. De Waal legt in wezen de bijl aan de wortel van het materiële wereldbeeld. Maar mischien had die bijl daar allang moeten liggen.
Alles begint met materie. Daaraan hoeven we niet te twijfelen. Het Cartesiaanse dualisme, met materie en ‘geest’ als los van elkaar staande entiteiten, heeft al lang geleden afgedaan. Geest komt voort uit materie. Wij zijn ons brein, zogezegd. Maar die mantra wordt de laatste decennia zo vaak herhaald, dat weinigen zich bewust lijken te zijn van de enorme implicaties van die uitspraak. Want wat is dan geest? Bestaat er dan wel écht zoiets als ‘geest’? Of is dat een illusie? Zijn het de neuronen (de genen, ga maar door) die in feite ons gedrag bepalen, en is elke gedachte (‘Ik wil water…’) niet anders dan een samenvatting van een chemisch proces – en is de dorstige ‘ik’ een illusie? En de medelijdende ‘ik’ dan ook?
De meeste wetenschappers die op dit terrein opereren, accepteren blindelings de visie dat ‘geest’ een illusie is die geen rol speelt. Dat is uiteraard een volstrekt irrationele visie – we ervaren immers voortdurend dat we iets willen, ergens bang voor zijn, dat we geraakt worden – en we nemen op grond daarvan besluiten. Denken we. Zou deze volstrekt heldere werkelijkheid in feite een illusie kunnen zijn?
Het was de filosoof John Searle die in 1992, in zijn beroemde boek The Rediscovery of the Mind zijn collega’s (en wetenschappers) opriep om deze armoedige materiële visie op de mens los te laten, en de geest simpelweg (weer) te accepteren als een aparte entiteit die, op basis van abstracte redeneringen, ons gedrag (mede) bepaalt. Als wetenschap bestaat uit het zoeken naar de meest simpele, elegante verklaring voor de verschijnselen, dan moeten we de verklaring ‘geest’ durven accepteren. En niet pretenderen dat we vreselijk slim en revolutionair zijn door datgene wat voor de hand ligt, wat glashelder is, te ontkennen.
Ons brein houdt ons niet voor de gek. We bezitten een geest die zelfstandig kan opereren, die ons gedrag stuurt. Een geest die niks met God te maken heeft maar voortkomt uit de atomen waaruit we zijn opgebouwd. Een geest die, zou De waal zeggen, in rudimentaire vorm al aantoonbaar is bij andere ‘lagere’ zoogdieren. Ook zij nemen besluiten op grond van ethische primcipes. En dat betekent: de evolutie wordt niet uitsluitend bepaald door een struggle for life, door zelfzuchtige genen. Meer en meer nemen ethische pricipes de evolutie over.
En dat is een immens wonder, wat de Waal daar verdedigt. Want wat zijn atomen anders dan bijeen gepakte elementaire deeltjes? En weefsels anders dan bijeen gepakte atomen? Met al onze fysische beschrijvingen hebben we enorm veel bereikt. Met het klassieke darwinisme (gebaseerd op de variatie en selectie) kunnen we de evolutie van het leven behoorlijk beschrijven – maar de kans bestaat dat we een factor uit het oog hebben verloren. Dat materie over een volstrekt mysterieuze eigenschap beschikt, die we liever opzij schuiven als een menselijke illusie, maar die (en ik verwijs naar de Waal) zijn eigen logica kent en meer en meer de evolutie van het leven bepaalt. En dat is ‘geest’.
Niet zo lang geleden kreeg de Maastrichtse hoogleraar Onno van Schayck een hele vracht kritiek over zich heen omdat hij in een wonder geloofde. Natuurlijk, Van Schayck had daarbij best harde bewijzen mogen aanleveren. En zeker, ook hoogleraren mogen geloven in wonderen, zonder dat ze dat kunnen bewijzen. Maar het gekke is natuurlijk dat vrijwel al die ‘kritische’ wetenschappers die voor wonderen zo graag harde bewijzen willen zien, blindelings voorbij gaan aan een immens en nog steeds totaal onbegrepen ‘wonder’. Het ontstaan van de geest uit de materie. Een geest die zich niks aan hoeft te trekken van de darwiniaanse struggle for life.
Wie De Waal gelijk geeft, en het dier abstracte, onzelfzuchtige ethische overwegingen toekent, legt de bijl aan de wortel aan het materialisme dat de laatste honderd jaar de wetenschap heeft gedomineerd. Maar nogmaals, wie weet wordt dat hoog tijd.