De afgelopen week bevond ik mij in Frankrijk. En het leuke van DeJaap is dat nergens loketten annex muren zijn opgetrokken om me te weerhouden enkele van mijn observaties, bij wijze van een ultrakort correspondentschap, met u te delen. Naast dit wat mij betreft sympathieke gebrek aan organisatie en hokjesdenken brengt dit provisorische correspondentschap nóg iets aan het licht: dat uitgebreide kennis van taal en achtergrond evengoed een belemmering kan zijn voor frisse en onbevooroordeelde verslaggeving als een voorsprong.
Ik moet me sterk vergissen of de plompe en abrupte wijze waarop ik ‘in de presidentsrace viel’, een manier die mijn verbazing over het spektakel op z’n zachtst gezegd aanwakkerde, zou me wel eens dichter bij de ware aard van het gebeuren kunnen brengen dan de professionele volger die, mogelijk murw gebeukt door alle frases van de weken daarvoor, op zijn tandvlees naar het slotdebat tussen de socialistische kandidaat Francois Hollande en de zittende baas Nicolas Sarkozy heeft zitten staren. Eén ding staat vast: mijn lachspieren waren door de plotselinge confrontatie nog kek en soepel en vergeef me, o lezers, dat ik tijdens de uitzending van le Débat tussen beide heren om de vijf minuten in een stuip lag. Waarschijnlijk juist omdát ik het hele voorspel had gemist en, aanhakend in de slotronde, nogal maagdelijk van de ene in de andere emotie duikelde.
Identieke heerschappen
Zo moest ik mezelf tijdens de uitzending wel tot tien of twintig maal herinneren aan het feit dat het hier om verkiezingen ging – met het actieve werkwoord ‘kiezen’ als sleutelbegrip -, want in de opmaat naar le Débat zag je twee nagenoeg identieke heren van gelijke lengte, met gelijke diploma’s en opleidingen, gelijke aankleding en geëscorteerd door min of meer gelijke vrouwspersonen richting de ‘alles beslissende’ studio wandelen, pratend in dezelfde microfoons van dezelfde batterij televisiestations. Gek genoeg benadrukte de regie – waarvan je zou verwachten dat ze elke gelegenheid te baat zouden nemen om de verschillen waar mogelijk op te poken – de genoemde overeenkomsten en kregen we een serie beelden te zien waarin beide heren, variërend van vijf tot tien tot vijftien jaar geleden, al met elkaar in debat gingen. Het is dat Hollande zich onderscheidde door een bril en een vroeg kalend hoofd, anders had het idee dat Sarkozy voortdurend met zichzelf in gesprek was makkelijk post kunnen vatten.
Des te langer ik naar de aanloop van le Débat keek, des te meer moeite ik had het beeld uit te wissen dat ik zat te kijken naar twee potentiële filiaalchefs van de lokale Spar, of beter de Intermarché, zoals die winkels in Frankrijk heten. Dat beeld drong zich, naarmate het debat vorderde, alleen maar nóg sterker op: het ging de hele tijd namelijk over een rekensom, waarvan filiaalchef A (Hollande) beweerde dat er nog in rek in zat terwijl filiaalchef B (Sarkozy) omstandig uitlegde dat de som, mede dankzij zijn stuurmanskunsten, niet nóg beroerder was uitgevallen. Het was, zeg maar, de mogelijk startende (en dus van ambitie brandende) filiaalchef A versus de dienstdoende en dus meer bedaagde (en oppassender) filiaalchef B.
Gedegradeerde boekhoudernatie
Ergens in het debat verwachtte ik nog wat – ouderwetse – steken onder water, een beetje vuilspuiterij of persoonlijk gekissebis (om mezelf eraan te herinneren dat het hier toch écht het dramatische hoogtepunt van een verkiezingscircus betrof), maar geheel in lijn met de mores van de moderne tennistrainer – ‘concentreer je op je eigen spel’ – bleef het, ondanks enkele stemverheffingen, voornamelijk maar gaan over hun goede zorgen voor het filiaal ‘Frankrijk’ en groeide hun beider verhouding met de EU-concernleiding in Brussel min of meer uit tot de apotheose van de avond, hetgeen mijn beeld van twee lokale grootgrutters nóg verder verstevigde. Filiaalchef Sarkozy overhandigde ijzersterke bewijzen van zijn innig contact met de cruciale bedrijfsechelons, terwijl Hollande, noodgedwongen, bleef steken in zijn goede plannen voor het lokale filiaal, waarvan hij hoogstens kon hopen dat ze over zouden worden genomen op het hoofdkantoor te Brussel.
Ik bleef gedurende het hele debat, vlak onder de oppervlakte, almaar de slappe lach houden: was dit nu het land dat in 1968 schreeuwde om ‘de Verbeelding’ aan de macht? Was dit nu het land van Mallarmé en Rimbaud? Van mastodont-denkers als Derrida, Deleuze, Foucault en Sartre? Van welbespraakte filosofen en jetset-achtige humanisten, die zich fotogeniek voor camera’s bewogen zodra er een volk zojuist met tanks en/of Mirages bevrijd was? Frankrijk was ergens – hoe recent? vroeg ik mij af – gedegradeerd tot een boekhoudernatie, een zieltogend zaakje op de hoek, dat verlegen zat om een filiaalchef die sluiting van de winkel kon afwenden. En ik vroeg me af hoeveel Fransen en collega-journalisten de curieuze atmosfeer van het slotdebat in de gaten hadden, de deemoed proefden van een land dat niet voor niets het woord ‘bravoure’ had uitgevonden.
Conclusie? Op de hoofdkantoren van de EU kunnen ze gerust zijn. Wie zichzelf aan de Seine ook tot filiaalchef mag kronen, monsieur A of monsieur B: zonder een paraaf uit de Belgische hoofdstad en een knikje uit Berlijn is de nieuwe filiaalchef veroordeeld tot flessen recht zetten in het wijn- en frisdrankenvak. De Brusselse technocraten zitten al dieper in de aars van de macht dan ze tot voor kort ooit durfden te dromen.
Hans van Willigenburg is schrijver, dichter, journalist en writing coach. De wereldpolitiek doet hij er even bij – omdat hij ‘t niet laten kan.