Westerse democratische rechtsstaten worden sinds de migratiebewegingen van de jaren tachtig vorige eeuw geconfronteerd met de vraag hoe men tegemoet kan komen aan de soms andere waarden en normen van de “nieuwe Nederlanders”. Geen handen schudden. Is dat aanvaardbaar? Onverdoofd ritueel slachten, bespreekbaar? Moeten we “niet moeilijk doen” over polygamie? Zou een “welwillend meedenken” niet de beste benadering zijn bij meisjesbesnijdenis, de eenzijdige ontbinding van het huwelijk (door de man)?
Er zijn voorbeelden genoeg. Maar een hele grote overkoepelende vraag is of, en in hoeverre, men ruimte moet geven aan recht dat niet door de Nederlandse democratisch gecontroleerde wetgever is gemaakt om de verhoudingen te regelen tussen de mensen die zich in de Nederlandse rechtsorde bevinden.
Naar mijn idee moeten we dat niet doen.
Waarom niet? De reden is dat geen enkele zichzelf respecterende democratie het zich kan veroorloven recht toe te passen dat niet is gemaakt door de Nederlandse wetgever. En daar zijn we dan al aangekomen bij het punt waarom de sharia geen toepassing kan vinden in Nederland. De sharia is namelijk “heilig” of “goddelijk” recht.
In een democratie wordt recht gemaakt als product van samenwerking van regering en Staten-Generaal. Dat waarborgt het democratisch karakter van dat recht. Wij kiezen volksvertegenwoordigers, op basis daarvan wordt een regering gevormd en die maken samen de wetten. Dat garandeert dat we dus niet worden onderworpen aan regels die we niet zelf kiezen, maar alleen aan “onszelf”. Dat is het wezen van democratie.
Maar met heilig recht ligt dat anders. Dat is afgeleid uit heilige boeken. Het wordt geïnterpreteerd door niet democratisch gecontroleerde schriftgeleerden. En het is volgens de goedgelovigen gedicteerd door God. Dit recht is per definitie dus niet democratisch. We kunnen in een democratie dan ook nooit gedogen dat het wordt toegepast zonder aan ons eigen grondbeginsel ontrouw te worden.
Er is nog een tweede reden. Dat heilige recht, gebaseerd op heilige boeken, is vaak heel oud. Het stamt uit tijden dat mensen hele andere opvattingen hadden over man/vrouw-verhoudingen, over homoseksualiteit, over geloofsafval, ketterij en vele andere zaken. Wat in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (1948) “mensenrechten” worden genoemd zijn in oude samenlevingen vaak “delicten”. Delicten die met, wat wij nu noemen, draconische of barbaarse straffen worden ontmoedigd.
Het heilige recht is dus niet alleen wat zijn grondslag betreft ondemocratisch, maar het is ook wat zijn inhoud betreft voor een groot deel onaanvaardbaar. ‘Een groot deel’.
Ah, een groot deel! – hoor ik nu zeggen. Maar we kunnen het dan toch wel “een beetje” overnemen? Waarom niet? Als het de gelovigen nu een fijn gevoel geeft dat we sommige goede delen uit het recht van Mozes of de sharia overnemen? Zolang het maar niet in strijd is met onze eigen wetten. Niet in strijd is met de openbare orde. Mits het maar de toets van de mensenrechten kan doorstaan. Mits het maar vrijwillig wordt aanvaard door de leden van die minderheidsgroeperingen. Dan is er toch niets aan de hand?
Dit is het geluid dat we horen van leerstoelbezetters in het islamitisch recht, ook weer van de nieuwe hoogleraar in het islamitisch familierecht in Maastricht, prof. S. Rutten.
We hebben te maken met een mondiale beweging die zich ook in Nederland manifesteert. Die leerstoelen worden soms gesubsidieerd door oliestaatjes die daarmee bewerkstelligen dat een “positief beeld” van de sharia in westerse samenlevingen moet ontstaan (lees het boek van Willy Laes over Quatar). Waarom die sharia onwenselijk is kan men nalezen in de dissertatie van Dr. Machteld Zee en in haar essay Heilige Identiteiten. Waarom het toch heel lastig zal worden om die sharia buiten de deur te houden wordt prachtig gepersifleerd door Michel Houellebecq in Soumission.
Zolang als het internationaal islamisme machtig is, en zolang landen als Quatar, Saoedi-Arabie en ander oliestaten over grote sommen geld beschikken, om aan westerse universiteiten leerstoelen te ondersteunen, zo lang zal de roep om de invoering van “delen van” de sharia blijven bestaan.
Er is in westerse landen ook een aanzienlijke groep “nuttige idioten” die dit proces ondersteunen, omdat zij de drijvende krachten achter deze beweging onderschatten. Afschrikwekkende voorbeelden daarvan zijn de Britse Lord Phillips en de voormalige aartsbisschop van Engeland, Rowan Williams. Maar ook in Nederland zijn er talloze mensen die door middel van appeasement denken de islamisten wind uit de zeilen te kunnen nemen door delen van de sharia (niet “handen afhakken” wordt ons dan altijd sussend verteld door de westerse islam-geleerden) in te voeren. Of in ieder geval niet te verwerpen. Of te zeggen dat wie die delen overnemen “mits ze niet in strijd zijn met de mensenrechten”.
Het probleem is: de hoofdgedachte van de sharia (punt 1, zie hierboven, lees The Reliance of the Traveller) is “in strijd met de mensenrechten”. En dat geldt ook voor een groot deel van de inhoud. We moeten het dus gewoon niet doen. En wat zeker zo belangrijk is: we moeten ook zeggen dat we het niet doen.
Wat te doen? Natuurlijk begint het probleem bij de universiteiten. De colleges van besturen van Nederlandse universiteiten hebben weinig tot geen kennis van de manier waarop organisaties als de Moslimbroederschap proberen westerse democratische samenlevingen van binnenuit te ondermijnen. Zij laten zich dan voorlichten door multiculturalisten en cultuurrelativisten en die verklaren dat dit allemaal maar “bangmakerij” is, dat je de “positieve ontwikkelingen” moet blijven zien, dat de sharia “niet alleen handen afhakken” is en dan denken ze: waarom niet? Je kan toch een discussie hierover voeren? Waarom toch niet zo’n leerstoel instellen?
Dan komen we bij het tweede probleem: de westerse islamwetenschap. Sinds Edward Said’s Orientalism bestaat de westerse islamwetenschap voor het overgrote deel uit mensen die proberen de lichtpuntjes te zien in de sharia. Een “discussie” komt niet van de grond door een gebrek aan kritische wetenschappers. En de weinige kritische islamwetenschappers die er zijn, hebben een zeer slecht carriereperspectief (uitzonderingen: Hans Jansen in Nederland, Urbain Vermeulen in Belgie, ons beiden ontvallen, helaas). Een nieuwe leerstoel in het islamitisch familierecht is dan ook bij voorbaat al geoormerkt voor mensen die op zoek gaan naar de “lichtpuntjes”. Dat zal moeten veranderen, maar dat zal nog lang duren.
Een derde opmerking dan nog over het Nederlandse parlement. Ik ben begonnen met de stelling dat de sharia, als goddelijk recht, zich zelfs los van de inhoud al op gespannen voet bevindt met democratisch tot stand gekomen wetgeving. Dat betekent dat hier een taak ligt voor het Nederlandse parlement. Het Nederlandse parlement, de hoedster van de democratie, zou stelling moeten nemen tegen elke pretentie, van welke groep dan ook, om recht toe te passen dat niet zijn basis vindt in democratisch tot stand gekomen besluitvorming.
Eerlijk gezegd ben ik ten aanzien van dat laatste punt nog het meest optimistisch. Het Nederlandse parlement kent nu nieuwe partijen en de doorstroming is hier groter dan bij de universiteiten. Het zou dus kunnen zijn dat we door een krachtige opstelling van onze volksvertegenwoordiging antidemocratische krachten kunnen weren.
Maar misschien ben ik wel net zo naïef als de multiculturalisten. Ik hoop het niet natuurlijk.