U hebt ze misschien ook wel staan, van die dozen die bij elke verhuizing meegaan, maar uiteindelijk nooit worden geopend. Ik weet niet of het de lente is, of de leeftijd, maar deze week besloot ik om maar eens zo’n doos te openen. Helemaal onderin vond ik een verslag van een lange reis, die ik na mijn middelbare schooltijd heb gemaakt. In de zomer van 1989 liftte ik met een vriend naar Athos, een monniken-republiek in het noord-oosten van Griekenland.
De reis ging voor een deel door het nog communistische Oostblok – het was een paar maanden voor de val van de Muur. In die tijd waren er nog geen mobiele telefoons. En er waren nog geen pinpassen, we vertrokken ieder met een onderbroek vol met dollars. Rustig aan liftten we van pompstation naar parkeerplaats – en zo verder. Jammer was dat we de tent waren vergeten. Mijn reisgezel maakte foto’s, maar bleek vergeten een rolletje in het toestel te doen.
Het was een leuke jongen, die jonge Ronald, maar wat een betweter ook. Een klein manneke met heel veel meningen – over alles. In ons dorp in Brabant was dat geen probleem, maar in het communistische Bulgarije wel. Net als een jaar eerder op bezoek in Oost-Duitsland, werden we in dit Oostblokland opgepakt en het land uitgezet. De toegang tot de republiek Athos was voor buitenlanders uiterst beperkt. We hadden toch een visum kunnen krijgen, omdat we ons hadden aangemeld als kunsthistorici.
Athos is sinds 1046 een autonome republiek, alleen bewoond door orthodox-christelijke monniken. Die leven voornamelijk in de twintig kloosters, die veelal hun oorsprong hebben in de Middeleeuwen. De heilige berg Athos is bijzonder mooi – de maagd Maria zou de berg op een doorreis zelfs tot haar ‘tuin’ hebben benoemd. Een reden dat het schiereiland nog steeds verboden toegang is voor ‘andere’ vrouwen – ook voor vrouwelijke ezels (ze hebben er wel poezen en kippen).
Hoe interessant het reisverslag ook is, gaandeweg begint het toontje van de jonge Ronald me toch wat te vervelen. Van alles deugt niet, van de monniken die zich in de kloosters te buiten gaan aan luxe maaltijden, tot de pelgrims die overal op de berg hun rotzooi achterlaten. Het is op de heilige berg soms ook echt een puinhoop. Maar verderop in het verslag wordt mijn toon toch wat milder. In de tuin van Maria lijk ik geleidelijk aan wat van mijn dogmatische onschuld te verliezen.
Veel contact maken we aanvankelijk op Athos niet, omdat bijna niemand hier Engels spreekt. Totdat we een Engelstalige pelgrim tegenkomen, Theodoros (‘Theo’) geheten. Hij komt uit Nigeria en overweegt hier monnik te worden. Tussen de kloosters door lopen steile paden, met eeuwenoude trappen. Ergens onderweg vind ik onder een oude steen een verweerd stuk papier, met een boodschap in het Grieks. Ik neem het papier mee, om het die avond in een klooster aan Theo te laten lezen.
Maar Theo is verdwenen en we zien hem deze reis ook niet meer. De brief bleef in mijn rugzak zitten. Deze week vond ik het papier weer terug, onder in de doos bij het reisverslag. Toen ik deze oude brief zag, kon ik me er eerst niet zoveel meer van herinneren. Dat veranderde toen ik de Nederlandse vertaling las, die ook was bijgevoegd. Enkele weken na terugkomst van de reis was ik gaan studeren. Op de universiteit had ik een docent bereid gevonden om de brief uit Athos te vertalen:
“Gooi dit niet weg, scheur dit niet: De mensachtige wezens die op deze manier met plastic en andere rotzooi de natuur vervuilen zijn de heilige berg noch het leven waard. En als ze menen dat ze mensen zijn van God, zijn zij ook God niet waard, want zij respecteren de creatie van God niet. Neem jullie rotzooi en plastic dat de aarde niet aankan mee, al jullie, onwaardige christenen.’ – Dimitrios Isiponos (hij die om de natuur geeft).”
Wat zal ik destijds tevreden zijn geweest met mijzelf, om zo mijn gelijk te halen. Blijkbaar was ik niet de enige die zich ergerde aan de rotzooi op de heilige berg. Maar ik moet me toch ook wel hebben geschaamd. Ik had het papier weliswaar niet weggegooid en ook niet verscheurd, zoals de schrijver had gevraagd, maar de brief wel meegenomen. Wie weet, heb ik de ontluikende milieubeweging op Athos in de kiem gesmoord. In ieder geval heb ik de geheimzinnige Dimitrios Isiponos onrecht gedaan.
Heel misschien kan ik toch nog iets goedmaken, door hier zijn boodschap aan u door te geven.