Wij waren eergisteren in Fort Elmina. Ik had dat fort al ontelbare keren gezien, maar alleen in films met acteurs die de gevangen Afrikanen speelden. Die films vond ik moeilijk verteerbaar, dus tegen het bezoek aan het fort zag ik echt op. Het fort zelf ligt er mooi bij en ook de weg er naar toe, langs een palmenstrand en een mix van beach resorts en armoedige hutten en winkels, was prachtig. Maar het idee dat we op weg waren naar die verschrikkelijke gevangenis vergalde mijn plezier. Mijn slechte humeur werd versterkt doordat de toegangsprijs voor buitenlanders tien keer zo hoog was als die voor Ghanezen.
Daar stond weer tegenover dat wij een bijzonder aardige gids toegewezen kregen. Hij was moeilijk verstaanbaar: “The dosh were the wors” is als je het zo fonetisch geschreven ziet nog wel te herkennen, maar als je het voor het eerst hoort heb je toch niet onmiddellijk in de gaten dat de Nederlanders het ergst waren. Het fort zag er als een Nederlands fort uit, met ophaalbrug en een slotgracht zonder water. Als het niet wit geschilderd was zou het ook in Holland kunnen liggen. De binnenplaats was mooi en het ‘museum’ bestond uit een serie vergeelde en vergane foto’s van de bewoners van het dorp Elmina.
Alles ging goed bij de rondleiding totdat wij in de ruimtes kwamen waar de gevangen Afrikanen opgesloten werden. Die waren ongehoord klein voor het aantal mensen dat erin moest leven en ventilatie was er bijna niet. Maar het ergste was de stank van uitwerpselen, bloed (menstruatiebloed zei de gids die gevoel had voor sprekende details) en ongewassen kroeshaar. Kennelijk was die in de muren en vloeren getrokken. Net zoals het in een oude varkensstal nog naar varken ruikt, zo roken deze kerkers naar gevangen Afrikanen die daar gehouden werden zoals dezer dagen in Brabant nog varkens gehouden worden.
Esme, dochter van Jeanne, met wie wij reizen, werd er misselijk van en ik realiseerde mij dat in de films die ik van Elmina gezien had, die stank ontbroken had. Dat gold ook voor de ruimte die ik als een enorme kasteelkamer zag, maar die Jeanne onmiddellijk als kerk herkende. “Het ruikt hier nog naar wierook.” De gids zette zijn vertelling kracht bij door ons op te sluiten in een ruimte waarin opstandige slaven opgesloten werden, net zo lang tot ze door gebrek aan eten en drinken de geest gegeven had.
Onze gids vertelde ook hoe de Afrikanen aangevoerd werden. Sommigen waren krijgsgevangen gemaakt in lokale oorlogen, anderen waren in razzia’s opgepakt, weer anderen waren familieleden die men geruild had. Hij vertelde dat zonder enige schaamte en ook zonder het moralisme waarmee hij over de Portugese en Nederlandse slavenhandel verhaalde. Anders dan de Nederlanders, hoeven de Ashanti zich kennelijk niet te schamen voor de gruweldaden van hun voorouders.
Gek eigenlijk dat een Nederlander die tijdens de bezetting voor 20 gulden een Jood aangaf bij de Nazi’s de geschiedenis ingaat als een verachtelijk mens, maar dat die Ashanti-koning die zelf slaven hield en zijn onderdanen verkocht aan de Portugezen en Nederlanders in het tribunaal van de slavernijgeschiedenis vrijuit gaat.
Zou dat komen omdat Afrikanen nog steeds niet als mensen beschouwd worden, met een autonome wil en dus ook met een persoonlijke verantwoordelijkheid? In de zestien en zeventiende eeuw was het beeld van de ‘goede Ethiopiër’ in de Europese cultuur weliswaar al vervangen door dat van de ‘goede Indiaan’ maar Afrika werd door de Duitse filosoof Hegel in de 19e eeuw nog steeds beschouwd als een continent zonder geschiedenis.
Leo Balai, die onderzoek deed naar het laatste Nederlandse slavenschip, de Leusden, en in dat kader de omstandigheden waaronder de gevangenen op dat schip moesten overleven, heeft wel gewezen op de rol van de Afrikaanse slavenhandel. Dat deed ook de Leidse historicus Piet Emmer. Een storm van antiracistische verontwaardiging was hun deel.
De neiging om de nakomelingen van de Afrikaanse slavenhandelaars niet verantwoordelijk te houden voor de daden van hun voorouders en de Nederlanders wel, verraad een Hegeliaanse denkwijze, waarin de Afrikanen nog steeds geen geschiedenis hebben. Afrikanen staan in die denkwijze nog steeds ver af van de Europese beschaving.