Het heeft even geduurd, maar onlangs kwam, zes jaar na de aankondiging ervan, een initiatiefnota om het lobbyen in de Tweede Kamer te reguleren. Op zich een nobel initiatief; publieke macht moet immers publiek verantwoord worden. Maar het huidige document is incompleet, onduidelijk, mager en tendentieus.
Op 22 juni 2009 kondigde Lea Bouwmeester voor het eerst aan dat zij wilde gaan onderzoeken of er scherpere regels voor lobbyisten in de Tweede Kamer kunnen komen. Drie jaar later, op 19 juni 2012, vertelt Bouwmeester in een uitzending van Nieuwsuur dat ze nog nog voor het zomerreces een wetsvoorstel zal indienen om lobbyen beter te controleren. Eerder dit jaar werd op de PvdA-website een voorstel geplaatst, waarin drie punten aangehaald werden die moesten voorkomen dat ‘lobbyen zich op schimmige wijze voltrekt’. Zo zou er een lobbyparagraaf moeten komen, waarin bij elk groot beleidsonderwerp openbaar kan worden gemaakt welke belangen door wie zijn ingebracht en wat ermee is gedaan. Ook moeten de agenda’s van de top van ministeries, toezichthouders en uitvoeringsorganisaties via internet opengesteld worden. Als laatste moest er een lobbyregister komen, waarin duidelijker wordt opgenomen wie in de Tweede Kamer lobbyt en hoe vaak. Ik schreef er een reactie op. Op mijn reactie kreeg ik geen reactie, en, hoewel werd aangekondigd dat alle reacties meegenomen zouden worden in de nota, vond ik mijn bijdrage niet terug tussen de brondocumenten die gebruikt werden voor de nota die gisteren het daglicht zag.
De voorstellen zijn op zich vanzelfsprekend. En ik ga niet herhalen wat ik al vaker over dit onderwerp gezegd heb. Maar er zijn wel een paar kanttekeningen te maken.
Om te beginnen: het begint met het verdacht maken van de lobby op zich. “Lobby is niet onomstreden”, wordt gezegd. Maar waar is lobby dan omstreden, of meer omstreden dan ander politiek handelen? Verreweg de meeste voorbeelden waarmee lobbyisten in een kwaad daglicht gezet werden, was het nu juist de journalistiek die er een nummertje van probeerde te maken: In Nederland met een uitzending van Rambam waarin een lobbyist onder valse voorwendselen uitgelokt werd tot het doen van allerlei uitspraken; in het Europees Parlement deden journalisten van de Sunday Times in 2011 een poging om 60 Europarlementariërs om te kopen.
Dat er niet veel voorbeelden zijn van lobbyisten die politici proberen om te kopen, is voorspelbaar. Lobbyisten moeten het hebben van duurzame contacten met de instituties, en een poging tot omkoping leidt ertoe dat de deur duurzaam dicht blijft. Geen verstandige keuze dus. Ook geweld, het geven van dure presentjes of andere manieren om, anders dan met argumenten, iemand te overtuigen, doen het niet goed. Maar waar is lobbyen nu terecht omstreden?
Lobbyen is een overzichtelijk ambacht. Lobbyisten, althans, de beteren onder hen, zijn expert in het politieke proces (zodat ze weten wanneer ze iets kunnen insteken), weten iets van politiek (zodat ze een inschatting kunnen maken van het krachtenveld waarin ze zich begeven), snappen het onderwerp waar ze over lobbyen in voldoende mate (zodat ze erover kunnen praten) en kunnen met mensen omgaan (want uiteindelijk gaat het heel vaak over heel veel met heel veel mensen praten). Daarbij vertalen ze -vaak ongelooflijk ingewikkelde- inhoud in iets wat voor politici te begrijpen is. En die laatsten hebben vaak meer aan hun hoofd. Het gaat er dus ook om, om een boodschap kort en aantrekkelijk te presenteren. Die boodschap moet consistent zijn, en door de organisatie waar de lobbyist voor werkt gedragen worden. Afstemming is dus vereist. Omdat iedere lobbyist in principe spreekt namens een agenda die gedragen wordt door een achterban, zou niets de lobbyist in de weg moeten staan om openlijk te kunnen zeggen wat het doel van de lobby is.
Uiteindelijk blijft het doel van de lobby: beleidsbeïnvloeding. Lobbyen is niets anders dan het opzetten, beïnvloeden en onderhouden van een relatie met als doel iemand iets te laten doen wat hij zonder die relatie niet zou doen. En net als bij andere relaties werkt geweld of omkoping niet (althans niet op lange termijn, en zeker niet als je een positief imago wil blijven behouden). Verleiden werkt beter, en een leugentje om bestwil is doorgaans zo gemaakt. In lobbyland wordt daarvoor wel gebruik gemaakt van grassroots lobbyen. Dat wil zeggen dat niet een lobbyist of bestuurder op de te belobbyen partij afstapt, maar de achterban: boeren, omwonenden, ambachtslieden of bezorgde burgers. Het werkt vaak goed: politici omringen zich liever niet (althans niet publiekelijk) met lobbyisten, maar wel graag met gewone mensen. Zeker als die iets weten of kunnen.
De overtreffende trap van grassrootslobbyen heet astroturfing: om het doel van een bedrijf of organisatie te steunen wordt gebruik gemaakt van een NGO, vereniging of losse groep mensen, vaak zonder dat duidelijk is (soms zonder dat de mensen die het betreft soms weten) dat er een bedrijf of organisatie achter zit. Een beroemd en veel besproken voorbeeld is de Responsible Energy Citizens Coalition die ogenschijnlijk bestond uit “natural persons, representatives of self-governments and local authorities as well as social organizations”, maar gefinancierd werden door bedrijven die een belang hadden bij het winnen van schaliegas. Er waren nauwelijks mensen te vinden die door het verhaal heenprikten. Dat dat hier wel gebeurde, is te danken aan het grote belang dat door de antischaliegaslobby, ongetwijfeld soms met dezelfde middelen, verdedigd wordt.
Het probleem van astroturfing is dat het soms niet duidelijk is wanneer een bedrijf bewust een NGO, stichting of vereniging heeft opgericht, of slechts een organisatie met vergelijkbaar of anderszins te steunen doel steunt. Wie de jaarrekeningen van NGO’s uitpluist (en dat zou vaker moeten gebeuren) komt ongetwijfeld geld tegen uit stichtingen of andere constructies die mede door of vanuit het bedrijfsleven ondersteund worden. Alleen door dat te doen, komen de echte machtsstructuren naar boven. Uiteindelijk is het de gekozen politicus degene die rekenschap moet afleggen over waarom hij of zij een bepaald standpunt heeft ingenomen, en degene die zich moet afvragen namens wie een beïnvloeder contact met hem of haar opneemt. Een politicus moet zich goed informeren en luistert daarom ook goed naar een lobbyist, maar gaat zelf ook op zoek naar tegengeluiden en feiten. en daar wrikt het: er zijn maar al te veel politici die zich laten leiden door een toevallige mening, wat er in de krant staat of wat men denkt dat aanslaat, en niet altijd staat men zichzelf toe dat slechte uitkomende feiten een goede politieke mening in de weg staan.
Twee zaken missen dan ook van deze nota: ten eerste zouden alleen organisaties toegelaten mogen worden tot de lobby die hun financiën openbaar hebben gemaakt, zodat te controleren valt waar zij hun geld vandaan krijgen; ten tweede moet de kwaliteit van Kamerleden omhoog. Zij moeten elkaar vaker aanspreken op de vraag wie hen beïnvloedt, maar ook minder naïef zijn als het gaat om beïnvloeding en hun eigen rol. Op basis van vermeende excessen van lobbyisten de beïnvloeding proberen te reguleren trekt precies aan het verkeerde touwtje. Beleidsbeïnvloeding is maar een van de zaken waar Kamerleden, juist omdat zij als belangrijkste taak hebben het democratische bestel te beschermen, prudent mee om moeten gaan. Helaas is het nodig, in deze tijd waarin het duale bestel zelfs met steun van de PvdA om zeep geholpen wordt, dat vooral daar de aandacht naar uitgaat. Verder is het een slecht geschreven stuk dat veel onduidelijkheden laat bestaan; er wordt geen onderscheid gemaakt tussen lobbyisten en mensen die wat anders op hun kaartje hebben staan, maar feitelijk dezelfde rol vervullen, het bedrijfsleven en NGO’s, en het is onduidelijk waar het document nu uiteindelijk in moet uitmonden: geen wet maar een “regeling”, volgens de opstellers, die dan vervolgens niet uitleggen hoe of waar die regeling(en) dan vastgelegd moet(en) worden.
Ten slotte: het grootste gedeelte van de besluitvorming vindt buiten de omgeving van Binnenhof 1a plaats. In de pers, op sociale media, door werkbezoeken en noem maar op. Dat al bij de totstandkoming van dit document vrijwel uitsluitend gekeken is naar dat wat zich in de directe nabijheid van de stop afspeelt duidt op een onvermogen om afstand te nemen van de eigen rol en politieke beïnvloeding in een breder kader te willen zien. Na zes jaar hadden we iets veel beters mogen verwachten.