Na in 1977 in Nederland (Zuid-Holland) te zijn neergestreken, nu ja, ‘neergestreken’ is wat zacht uitgedrukt, eerder met krakende gewrichten en nauwelijks uit slaap te wekken benen en luie spieren voet te hebben gezet in een dorp omringd door bont groen en belendend door een rivier en een kanaal, ging de kennismaking met de Nederlandse cultuur rap en vol verwondering. Vader, die zeven jaar eerder in dit land was gearriveerd, vertelde over verschillende zaken die Nederlanders belangrijk zouden vinden. Een opmerkelijke uitspraak van hem zal ik nooit vergeten, dat was dat Hollanders altijd letten op de schoenen die je draagt.
Ik denk dat ik het nu begrijp.
Op de lagere school werd ik in de eerste klas met een warmte en genegenheid ontvangen door De Juf (Geerlings, waar u ook bent, mijn dank is onmetelijk) die ik nooit ben en zal vergeten. Ook viel iets anders op: de directheid van latere Juffen en Meneren, die confronterend was, zonder fysiek agressief te zijn. Hoe anders was dat in de koranschool in het geboorteland, waar je vanaf je vierde naartoe ging om enkele verzen van dat boek uit je hoofd te leren, laat staan de lagere school, waar ik slechts enkele maanden heb doorgebracht. Ik heb hier eerder over geschreven.
Ik herinner mij de blik in de ogen van de Juffen (en de geur van koffie en pepermunt in mijn neusgaten) als zij zich voorover bogen om mij te berispen of te troosten:’Kijk me aan, Hafid, als ik tegen je praat!’ ‘Hafid, je ziet er ziekjes uit, ga maar naar huis toe.’ Of – het allerergste: ‘Waarom doe je zo vervelend? Je mag het gewoon zeggen.’
Zo’n confrontatie is erger voor een kind dat slaag gewend was dan een afranseling, omdat zij direct tot het hart gaat en als een bij zijn kelk wil puren. Maar als het hart eenmaal geopend is dan blijft het open, of in elk geval op een kier. In elk geval wist je wat je moest doen om de bij weer zalig in je prille hart te voelen kroelen – ik bleef vervelend.
De directheid van Nederlanders bleek mij ook toen vader Van Kooten & De Bie op de zwart-wit televisie introduceerde: ‘Zij nemen het op voor buitenlanders’, zei hij. (Hetzelfde zei hij ook over Joop den Uyl.) Alles wat autochtonen van mijn leeftijd toen zagen op de vreugdebuis zag ik ook. Van Brandpunt tot Op Volle Toeren. Wat opviel was dat de directheid zich prismatisch manifesteerde. De melkweg in de ogen van de Juffen werd via de goedmoedige vonkelingen van satire een vuurwerk van boertigheid in zang, woord, cabaret, dans en flatulente klucht.
Geef de mens vrijheid en je krijgt de volle mens ervoor terug.
Ik zal maar zwijgen over De lachende scheerkwast, Op zoek naar Jolanda en Sjef van Oekel. Het waren vormende tijden. Belangrijke tijden. Opwindende tijden.
Er is niks mis met een land en een cultuur die recht voor zijn raap zijn tot een norm (let wel ‘een norm’) verheffen: zo’n mentaliteit is een opstand tegen huichelarij en een opstand tegen huichelarij sluit een goed hart niet uit. En een goed hart is niet sentimenteel, want sentimentaliteit sluit waarlijke emoties en gevoelens uit. Sentimentaliteit is diepgevroren emotie en reduceert het hart tot een oven of magnetron.
Geen plichtplegingen, alstublieft, die zijn zo vermoeiend. Waarom een omweg nemen tot de kern, als u begrijpt wat ik bedoel? Dit vreet tijd, energie en, nog veel erger, zoveel hartekloppen. Het leven duurt te lang om het nog onnodig te rekken. Ik hield en houd daar nog steeds innig van.
Wie dit begrijpt, hoort en ziet ook de verborgen zwarte kern van werkelijke satire, die speaketh daggers, but useth none. En ik schrijf ‘zwarte kern’, omdat zwarte humor de ziel is van satire.
Polemiek en satire moeten per definitie genadeloos zijn. Als deze twee bloedverwanten zich zouden conformeren aan de normen en waarden van wat zij verbaal (of visueel) bestrijden, dan zijn ze het niet waard de namen polemiek en satire te dragen. Buigen voor de regels van wat voor autoriteit je ook bevecht, of zij cultureel, moreel, artistiek, journalistiek van aard is, is beelden met knuffelbeesten proberen te breken. Zo zijn wij en iconoclasme niet getrouwd.
Zo zet men sentimentaliteit en huichelarij niet in hun voddige hemd. Men zou ze dan enkel met een brokaten mantel bedekken. Slippendragers zijn iets geheel anders dan ballenknijpers, al gebruiken ze dezelfde ledematen voor beide activiteiten.
En dus hadden we de adverteerdersrel tegen GeenStijl. Wat een waardige en boeiende polemiek had kunnen worden over vrijheid van expressie, feminisme, seksisme, misogynie, bleek direct al een hanenkraai van onmacht – door vrouwen. De tegenstander de zeepkist onder de voeten vandaan willen laten schoppen door anderen (!), is een beroep op morele superioriteit en een hooghartige verhulling van de eigen zwakte en kwaliteit in de vorm van kakelende kwantiteit.
In de open brief aan de adverteerders op Geenstijl schreven de ondertekenaars [v]:
Of je dik of dun bent, lang haar, kort haar, bril of geen bril, wel of geen hoofddoek, zwart of wit, of je ‘fapmateriaal’ bent, of de reaguurders je zouden doen, en hoe. Is dat vrijheid?
Vreemde vraag. Toch is hier is maar een antwoord op mogelijk: yep, ja, zeker, gewis, dat is vrijheid. Vrijheid kent nu eenmaal haar demonen en draken en dragonders en duivels, deze zijn te bezweren, maar niet tot zwijgen te brengen; stuur je elfjes en regenbogen er maar op af. Vrijheid is echt niet alleen bedoeld voor klanken die je oor en ego strelen. Ik zou zeggen, een antwoord op ‘Daar moet een piemel in’ is ‘Daar gaat geen kut omheen’. Maar ja, ik ben dan ook in een Nederland opgegroeid waar op het schoolplein op de lagere klas een groep meisjes tegen een groep jongens stond en zij elkaar respectievelijk schreeuwend toezongen: ‘Hup! De jongens zijn gek! Ze weten niet eens wat voetballen is!’ – ‘Hup! De meisjes zijn gek! Ze weten niet eens wat voetballen is!’
Vrijheid is niet een strijd tussen goed en kwaad. Zij is een kaleidoscoop van gedachten en handelingen die door de rechterlijke macht begrensd kunnen worden, waarbij de rechterlijke macht niet onfeilbaar is. Laat myriaden vrijheden bloeien en je eigen vrijheid zal niet beknot worden.
En is het niet opvallend dat in een gefeminiseerd land als Nederland mannen vrouwelijke stereotypes worden (‘mijn gevoel zegt toch wat anders’), maar vrouwen terug lijken te keren tot het Victoriaans model van fatsoenlijkheid – precies het sociale keurslijf waarin mannen hen al eeuwen lang hebben gedwongen (het is niet voor niks dat het hoogste percentage morfine- en laudanumverlsaafden in de negentiende eeuw vrouwen waren, want ‘hysterie’, de baarmoederziekte, heerste als een plaag)?
En nu is er – na veel andere voorbeelden – de kwestie van Powned. Een artikel over een verdronken Syrische jongen die niet kon zwemmen. Het intussen verwijderde stuk droop van de pekzwarte humor. En toen was er ophef. Uiteraard. Was er weer een grens overschreden? Als grenzen zo vaak overschreden worden dan wordt het toch echt tijd om die grenzen te verstevigen, zou je denken. Al zal dat natuurlijk niet lukken, want de menselijke geest is tegen elke grens bestand. Is dat niet bewonderenswaardig?
En weer wordt of is er reeds contact opgenomen met adverteerders (tevergeefs, want Powned behoort tot de publieke omroep). Tiens. We weten onderhand wel hoeveel goede harten op Neerlands bodem met keurige, glimmende schoenen rondlopen (vader had gelijk!) en we weten hoe moreel kloppend zij zijn, maar waarom dan proberen de financiële lucht uit je tegenstander dicht te knijpen? Hoe moeten zulke waarde harten hun goedheid tonen als hun tegenstanders gestorven zijn?
Stevige schoenen dragen niet de drager, hoe stevig men ook in de schoenen mag staan.
Of was het too soon? Als de schrijver hiermee rekening had gehouden dan komen we terecht bij wat ik hierboven schreef: rekening houden met geldende normen is niet wat de oneerbiedige spotter doet. Wie zou dan voor de gevoeligen de diepgevroren gevoelens uit de vrieskist moeten halen?
De lynchkudde van de ophefmakers toont het gevaar van sentimentaliteit aan. Ze zijn zo moreel verheven dat zij zonder gewetenswroeging iemand proberen te breken door hem/haar te criminaliseren zonder tussenkomst van de wet, laat staan van de rechter. Er is niks mis met Twitteraars en FaceBookers die de jeuk in de vingertoppen bevredigen, maar wanneer zij de jeuk in de handpalmen om hulptroepen in te roepen niet kunnen onderdrukken dan wordt het pas immoreel.
Opvallend alweer: in dit gefeminiseerde land zoeken zowel vrouwen als mannen opeens naar ridders op een vuilwitte paard. En beiden eindigen met knotjes in het haar.
Tekenend is de waarschuwing die Nieuwe Revu plaatst boven de spotcolumns van Herman Brusselmans nadat er (jawel!) ophef was ontstaan over zijn scheldstuk op de zangeres Anouk. De beslissing om dit te doen zou gezien kunnen worden als een daad van ironie, maar dat is het niet. Als je boven een onbetamelijk satirische column moet waarschuwen dat de lezer(es) te maken heeft met ‘een stilistische oefening in iemand uitschelden’ dan haal je de kern weg van het bewuste stuk. Als de oude en eerbiedwaardige traditie van het literair schelden niet vanzelf duidelijk wordt, dan zou ten eerste de oefening al mislukt zijn en ten tweede het equivalent vormen van een schilderij van een manke hond tentoonstellen en daaronder schrijven: ‘Schilderij van een manke hond.’
Met andere woorden: het is een erkenning van ’s schrijvers onkunde om zich in het bewuste genre uit te drukken.
Van de herinneringen aan liefdevolle Juffen op de lagere school tot aan een grote zorg over een vrijheid die steeds meer selectief dreigt te worden en over het zieltogen van onbeteugelde losbandigheid in woord en geschrift, met behoud van een goed hart: men kan niet zeggen dat ik een saai moment heb beleefd of beleef in Nederland.
Nostalgie kent haar momenten, maar het gaat hier om het volgende: in het culturele klimaat waar de geest ontloken is, is het bijzonder pijnlijk het gevaar te moeten ontwaren dat er een gaas valt over de ontloken geest. Deze geest begint dan wel moeilijk te ademen, maar gaat nimmer dicht.
En de zotten en narren hoeven niet te creperen.