Waar het aan ligt weet ik niet, maar om de zoveel tijd houd ik een vrouw in mijn armen die, meestal gemangeld door diverse belangen op het werk- en privéfront, haar waterlanders laat stromen. Behalve dat ik op zulke momenten enigszins beteuterd mijn torso uitleen, stel ik dan, als de situatie weer een beetje is “opgedroogd”, de vraag of er, wegens innerlijke chaos en een ongezonde berg van aangegane verplichtingen, niet eens “nee” aan deze of gene verkocht moet gaan worden. En telkens opnieuw kom ik er dan achter hoe moeilijk dit woord – waar een hele mentaliteit achter schuilgaat, zeg maar gerust: een mentale weerbaarheid – over de lippen van sommige mensen komt. Ik schrijf: sommige mensen. Maar dat is een inzicht dat eigenlijk alweer gedateerd is. Intussen zeg ik, kijkend naar de hyperactiviteit om mij heen (aangejaagd door steeds kleinere, multifunctionele gadgets), dat het onvermogen, of op zijn minst de diepgewortelde aarzeling, om “nee” te zeggen een van de ernstigste volksziektes van dit moment is. Want voor alle vrouwen uit protest gaan gillen: ook de mannen in mijn omgeving vallen een voor een om. U raadt het al: geveld door overvolle agenda’s, drieste carrièreplannen en een bijbehorende burn-out, omdat het ‘ja’ hen in de mond bestorven ligt.
‘Ja!’-ideologie
Ik geef toe: ik ben erop gaan letten. Op de zeldzaamheid van de obstructieve levenshouding (gesymboliseerd in het woord “nee”). Met als gevaar dat je ziet wat je wilt zien en, triomfantelijk over je eigen gelijk, achterover gaat leunen. (Maar daarvoor heb je anno 2011 het reactiepanel als controlemechaniek!) Toch: ik ben geschrokken. Het geloof dat stilstand een halve misdaad is, elke dag een geschenk is die tot de laatste snipper moet worden uitgepakt, kinderen zonder uitzondering vaten vol talent zijn die voortdurend geprikkeld dan wel uitgedaagd moeten worden en de mens in het algemeen, jij en ik dus, als hoogste doel het “bezig zijn” en “nuttig zijn” moeten hebben (zo niet voor anderen dan op z’n minst voor onszelf), is angstwekkend wijd verbreid. De druk die deze ideologie ons oplegt – ik zou in dit verband van een levensbedreigende “ja!”-ideologie willen spreken – en de hoeveelheden (dodelijk vermoeiend) namaakgedrag die het genereert (zowel vermoeiend om te produceren als om te ondergaan), zie ik intussen als één van de hoofdredenen – zo niet dé hoofdreden – van de toenemende golf antidepressiva en andere geestelijk verheffende/troeblerende (invullen naar keuze) middelen die de inwoners van Europa en de rest van de Westerse wereld drinken, slikken, spuiten, snuiven en oproken.
Ben ik eenzijdig en gepreoccupeerd? Of komt de nieuwe volksziekte griezelig accuraat tot uiting in de flapteksten van hippe, moderne romans, die ik bij de boekhandel oppak en vluchtig doorlees? Hoe vaak wordt er niet een hoofdpersoon geïntroduceerd die “alles heeft” (leuke baan, frisse partner, levenslustige kids) maar dan – meestal in zin twee of drie van de flaptekst– tot de ontdekking komt dat “alles” niet “alles” is (eerder: niets) en vervolgens, zomaar op een goede dag, de Porsche Cayenne, de kleicursus, de les holistische rugcrawl of het tweede huisje op Bali verlaat om zichzelf ‘opnieuw uit te vinden’ of ‘in zijn kracht te komen’. Ik schat dat 50 procent op de hedendaagse literatuurtafel dit narratieve schema, of variaties op dit narratieve schema, volgt. In mijn eigen terminologie: na jarenlang blindelings “ja” zeggen, gaat men op zoek naar een “nee”, een grens.
Ooit stond links voor ‘nee’
Zoals altijd in mijn stukken komen we, vroeg of laat, uit bij de eeuwige plaag van de “linksmensch”: in mijn tijd nog een betrouwbare dwarsligger of vrolijke saboteur die zich, in zijn spijkerpak en een shagje rollend, mordicus tegen het primaat van de economie verklaarde en het liefst, bij wijze van statement, met zijn voeten op het bureaublad achterover leunde. Maar nu? Heden ten dage omarmt de “linksmensch” elke aberratie van het kapitalisme. Van iMac tot iPhone. Hij of zij is een slaafse pleitbezorger en tevens aanjager van de economische groei, van het hersenloze aanpassen, het omarmen van consumentisme en het zo snel mogelijk invoeren van tablets in het onderwijs. Als het sneller, praktijk gerichter en intellectueel laagdrempeliger kan, weet je tegenwoordig één ding zeker: links applaudisseert. En heb je daar kritiek op? Dan heet je, schadelijk brandmerk, “zuur”.
Ooit was de “linksmensch” nog een effectieve rem op het doordenderen van de BV Nederland. Zo nodig discussieerde men maanden over de rol van het marxisme-leninisme, bakkeleide men over de scharnierfunctie van het proletariaat en de weg naar de algehele wereldrevolutie. In dergelijke zaaltjes en rookholen stond de tijd – letterlijk – stil. Maar sinds Kok de ideologische veren afrukte (en eigenlijk al in de nadagen van Den Uyl), marcheert links, met de PvdA voorop, op de maat van de CPB- , CBS- en Rekenkamerrapporten. Als er een paar vrachtwagens minder over de Nederlandse wegen denderen, slaat de partij onmiddellijk alarm. Dan is de economische groei en dus de koopkracht namelijk in gevaar! Links is, bijna feller nog dan rechts, één langgerekte en enthousiaste omarming van het consumptieparadijs geworden. Het vertegenwoordigt meer dan ooit de continuïteit, de volksziekte van het doorlopende “ja!”.
Eerlijk gezegd zou ik willen dat Geert Wilders gelijk had en dat er nog linkse hobby’s bestonden waarbij mensen op staatskosten structureel uit hun neus zitten te eten. Staken kunstenaars hun gesubsidieerde tijd maar in vage, irritante, en desnoods megalomane plannen! Vergeet het maar! Alle schrijvers, acteurs, muzikanten, schilders en collega-creatievelingen – die zich stuk voor stuk progressief noemen – zijn galeislaven in overheidsdienst geworden die mij hun agenda’s vol “klussen” en “projecten” laten zien, de een nog maatschappelijk relevanter dan de ander. Ik zie de wallen onder hun ogen en bereken, stiekem, het tijdspad naar hún eerste burn-out.
Semi-totalitair
Het mag dan ook geen wonder heten dat links thans de grootste moeite heeft front te maken tegen het meest rechtse kabinet van na de Tweede Oorlog, en een betekenisvol resonerend “Nee!” of “Weg ermee!” te laten horen. Volkomen beheerst door hun eigen plichtsbesef en de talloze “verantwoordelijke functies” die ze landelijk innemen (denk alleen al aan het gigantische contingent PvdA-burgemeesters) klinkt hun protest tegen Rutte cs. uiterst zwak en dubbelhartig. Ja, moreel vinden ze (Cohen voorop) die rechtse club volstrekt verwerpelijk, maar nee, keihard “nee!” roepen zou niet stroken met hun – troetelbegrip! – “maatschappelijke verantwoordelijkheid” en hen, bovendien, baantjes en invloed kunnen kosten Welke linkse rakker durft ooit weer eens een vierentwintigkaraats “nee!” of “tot hier!” te laten schallen? Zelfs Emile Roemer dreigt tegenwoordig te vervallen tot het niveau van gezellige, Brabantse moppentapper. Zouden we echt in een semi-totalitair land leven waar het oorverdovende “ja” de laatste verzetshaarden die “nee” zeggen definitief heeft opgerold?
Tot slot: is schrijver dezes soms een misselijkmakend karakter dat de Nederlandse bevolking oproept tot collectieve lethargie en ongehoorzaamheid? En wenst hij zo – bewust – onze economische neergang in de hand te werken? Hij kan niet ontkennen benieuwd te zijn naar het mogelijke effect van een gedwongen pauze van, pakweg, een week of een maand. En hoe zo’n gedwongen pauze, in geestelijk opzicht, tot nieuwe horizonten zou kunnen leiden. Maar het belangrijkste is toch dat een “ja” niks, of steeds minder, betekent in een wereld die het structureel verleerd is om “nee” te zeggen. Al die vrouwen die zich door mij hebben laten presseren om meerdere malen “nee” te verkopen, vallen me blij – ik zou bijna zeggen “als een ander mens” – in de armen, stomverbaasd en soms zelfs supertrots op hun getoonde lef iets daadwerkelijk tegen te hebben gehouden. En vrijwel allen delen mij stralend mee dat de blik op hun eigen toekomst, door een paar keer “nee”, reiner en helderder dan ooit is. Alsof ze in contact zijn gekomen met “een andere dimensie”.
Vertaald naar het politieke niveau heb ik het gevoel dat dit omstreden kabinet, juist door de onorthodoxe gedoogconstructie, als enige in staat is iets van dit type mentale doorbraak – het vermogen om ergens mee te breken, iets tegen te houden – te realiseren. Als het aan Wilders ligt, wordt dat het stopzetten van hulp aan de Grieken. Als het aan Rutte ligt, zal dat iets stukken minder spectaculairs worden: een kleinere maar effectievere overheid, bijvoorbeeld.
Ikzelf verheug me op beide.
Hans van Willigenburg is nog steeds schrijver, dichter, journalist en schrijfcoach. Zijn nieuwste boek heet Dit is NL. In het najaar verschijnt bij Uitgeverij De Contrabas een bundel kort proza, ‘Het gebrek aan kikkers’.