Vorig jaar zat de Mont Ventoux in het parkoers van de Tour de France. Eindeloos werd door sportjournalisten gezeverd over het “mythische” karakter van de berg. De Ventoux zou je maar één kans geven; je moest hem niet kwaad maken, wist Mart Smeets. Mathijs van Nieuwkerk noemde ‘m “een verschrikking” en “de ergste berg van allemaal.”
Mythen laten zich niet in cijfers vatten, maar qua hoogteverschil, lengte en steilheid is de Ventoux geen extreme berg. Je klimt 1600 meter omhoog over 22 kilometer, een gemiddeld stijgingspercentage van 7,3. De zuidelijke beklimming van de Col de la Madeleine is lastiger (gemiddeld 8 procent), toch doet niemand daar ingewikkeld over.
Wat is het probleem met de Ventoux? De dood van Tommy Simpson? De akelige steenwoestijn op de top? Door zulke psychologische factoren laat je je toch niet kisten? Het kan er heet zijn en hard waaien, schijnt het, dat wel. En Wilfried de Jong bofte dat het mistte toen hij in het gezelschap van een cameraploeg omhoogging. Dat leverde mooie, mythebevestigende beelden op.
Toch eens zelf proberen. Met een 51-jarig, ongetraind lijf (in heel 2010 hooguit 100 kilometer gefietst), een tamelijk slechte linkerknie (een van de oorzaken van het gebrek aan training) en een fiets met overgewicht: 13 kilo. Voor een volgwagen, laat staan een cameraploeg, is geen budget dus zal ik bovendien een tas met enkele kilo’s leeftocht meesjouwen. Het is weinig minder dan het tarten van de Ventoux.
Aankomst om zes uur ‘s middags in Sault, aan de voet van de makkelijkste, oostelijke route. Hoogteverschil 1200 meter over 25 kilometer. Gauw op de fiets en voor het slapen gaan nog even de Ventoux opfietsen.
De eerste 19 kilometer zijn heerlijk. Na 10 kilometer speelt de knie kort op maar verder is het alsof een onzichtbare magneet me de berg optrekt. De laatste zes km, die samenvallen met de Tourbeklimming, zijn lastig. Tweemaal moet ik op de pedalen staan, wat ik zelden doe. Vervelender dan het klimmen is de afdaling in de avondschemering. In een bocht rijd ik over een steen die ik in het donker domweg niet kon zien. Als door een wonder blijf ik overeind. De Ventoux houdt me de hand boven het hoofd.
Vertrek ‘s morgens uit Bédoin voor de bekende beklimming van de zuidelijke helling. De knie protesteert langer en luider maar na de boomgrens geeft-ie het op. De laatste zes kilometer zijn hetzelfde als gisteren. Waar Tommy Simpson de blakerende zon had en Wilfried de Jong zijn mist, heb ik vandaag motregen en een striemende wind. Dikke sneeuwpakketten voegen daar psychologische kou aan toe. Toch voelt de finale minder moeilijk dan gisteren. Ik hoef ditmaal niet uit het zadel.
Tijdens de afdaling heb ik het zo verschrikkelijk koud dat mijn fiets ervan heen en weer schudt. Het is te gevaarlijk. Halverwege moet ik afstappen, eten en ijsberen om tot bedaren te komen. Dalen is alwéér moeilijker dan klimmen. Eenmaal terug bij de auto heb ik meer verkrampte en zere lichaamsdelen dan op de top.
Er is tijd over voor de westelijke klim, vanuit Malaucène. Hoogteverschil en afstand zijn vrijwel gelijk aan die van de zuidelijke route. De Ventoux beloont mijn ontmythologiserende arbeid met een flauw zonnetje. Toffe berg, houdt van relativeren.
Mijn reserves zijn wel zo ongeveer uitgeput als ik boven aantik, voor de derde keer in 24 uur. Dat was niet makkelijk maar ook geen drama.
Sportcommentatoren moeten de volgende keer eens informeren bij de Franse Skil-rijder Jonathan Hivert die op YouTube zegt niet bang te zijn voor de Ventoux: “Het is maar een berg.”