Je bent jong, en je wilt je verdiepen in je geloof. Doodnormaal voor een puber. Maar voor moslimjongeren is er op zo’n moment niks te vinden. Onze desinteresse heeft een gat geschapen dat door het fundamentalisme dankbaar wordt gevuld. Abdelkader Benali was een doodgewone Marokkaanse jongen, uit een volstrekt traditioneel Marokkaanse gezin. Hij had nooit echt stilgestaan bij zijn geloof, totdat (zo beschrijft hij in een mooi essay in de New York Times, zie ook NRC Handelsblad van 17 januari) op een dag zijn geschiedenisleraar begon te vertellen over de fatwa tegen Salman Rushdie. Dat was toch verschrikkelijk! De kleine Abdelkader stond op, en begon over het beledigen van de Profeet. ‘Met overslaande stem’ vertelde hij de klas en de leraar ‘hoe heilig de Profeet voor mij en mijn gemeenschap was’. Onmacht werd woede. De leraar zette hem uit de klas. Later resteerde slechts de schaamte. “Omdat ik mijn geloof, mijn familie, mijzelf in de steek had gelaten. Schaamte voor een woede die ik niet begreep.”
Abdelkader was vanaf dat moment anders. ‘Mijn naam, mijn achtergrond, mijn kleur, mijn familie en de gebeurtenissen in de wereld leidden allemaal tot meer zelfonderzoek.’
Tot zover is zijn verhaal eigenlijk niets bijzonders. Menige ‘puber’ ontdekt op een gegeven moment dat hij of zij ‘anders’ is. Qua herkomst, sociale achtergrond, seksuele geaardheid of religie. Dat is vaak een pijnlijke ervaring. En dan begint de al even pijnlijke zoektocht naar wie je bent, waar je staat – en vooral hoe je je staande houdt. Bij de een verloopt dat redelijk vloeiend, bij anderen gaat het schoksgewijs. Zoals bij de kleine Abdelkader die zichzelf zag opstaan om op te komen voor zijn geloof, zijn familie, zijn afkomst, allemaal tegelijk. En die tot zijn schaamte ontdekte dat hij het onderspit delfde. Het is een ervaring die menig moslimjongere zal herkennen. In de school, op straat, kijkend naar de televisie, tijdens sollicitatiegesprekken. Steeds weer dat ‘anders’ zijn. Dat onaangename gevoel, de frustratie, en achteraf de stille woede. Alweer, de een heeft er meer last van dan de ander. Succes geeft rust. Falen brengt alles weer naar voren.
De ervaring in de klas maakte Abdelkader tot een gefrustreerde moslimjongere. Hij voelde zich ‘verweesd’ in dit land. Hij weet met andere woorden ‘uit eigen ervaring dat de lokroep van het extremisme heel sterk kan zijn als je opgroeit in een wereld waarin het lijkt of de media en alle mensen om je heen je bespotten en je cultuur beledigen.’ Maar hij ontkwam aan die lokroep. Op een heel bijzondere wijze. Dankzij de Duivelsverzen van Rushdie.
De puber Abdelkader werd gegrepen door boeken. Hij las Kafka en Camus, en zocht en vond in de schoolbibliotheek Rushdie’s Duivelsverzen. Hij las het verhaal van een jongeman die in een ongelovige wereld kwam, waar alles blijkbaar gezegd mocht worden, en die daardoor zijn geloof zag verkruimelen. ‘Het bevestigde wat ik diep van binnen had gevoeld: een vrije, open samenleving is voor religieuze mensen een bedreiging. Hun religie wordt bespot – soms zelfs onderdrukt – en dit roept woede op.’ Hij leefde tot dan toe in de waan ‘dat je woede zal verdwijnen en je gewonnen hebt als je de boodschapper aanvalt.’ En ‘het bevrijdende voor mij was de vrijheid om te twijfelen.’ Een vrijheid die hij in de literatuur ontdekte.
Als de geschiedenis iets anders was gelopen, hadden we Abdelkader Benali niet gekend als schrijver maar als een welbespraakte jihadist. De literatuur was zijn redding. Zijn essay laat zich lezen als een warm pleidooi voor de opname van de Duivelsverzen in alle schoolbibliotheken van Nederland (hoe zou het daarmee staan?) Maar Benali’s ‘redding’ via de literatuur is natuurlijk een hoogst opmerkelijk verhaal. Hoeveel van de duizenden boze, gefrustreerde moslimjongeren zullen dezelfde weg vinden? Zijn er andere wegen?
Wie ben ik? Waar hoor ik bij? Wat moet ik geloven? Het zijn voor pubers doodnormale vragen, of ze nu op de Veluwe wonen, in Groningen of Rotterdam-Zuid. En menige puber bewandelt dan voor korte of lange tijd het radicale pad. Gewoon omdat het kan. Hij of zij haat school, experimenteert met drugs en relaties, minacht zijn ouders, minacht hun geloof en hun afkomst – of ontdekt juist dat zijn achtergrond, zijn geloof, zijn ouders geminacht worden, en barst los in woede, schaamte of heilige verontwaardiging. De zoektocht blijft. Ook naar het geloof. Radicalisering is niks bijzonders. Het kan iedereen overkomen. Maar er zijn grote verschillen tussen (ik noem maar even) christelijke jongeren die op zoek gaan, en moslimjongeren die dat doen.
Ten eerste kunnen christenjongeren ervoor kiezen het geloof los te laten. Dat zal hun ouders verdriet doen, maar verder zijn de consequenties beperkt. Voor moslimjongeren is zo´n stap ondenkbaar, want veel te groot. Een moslim die zegt ongelovig te zijn geworden, verliest al zijn oude contacten. Hij of zij wordt buitengesloten. (De meest radicale formulering van afstand nemen is een variant op wat Abdelkader Benali over zijn geloof schrijft: hij ´omarmt´ nog steeds ´mijn islamitische achtergrond, maar zonder het dogma, de repressie en de strenge naleving van het ritueel.’) Maar een veel belangrijker verschil tussen beide zoekenden is dat de moslimjongere die meer te weten wil komen over zijn geloof, met lege handen komt te staan.
Een zoekende christenpuber die wil weten wat ‘geloven’ voor hem is, kan niet alleen kiezen uit een breed scala aan kerken en kerkjes, zaaltjes en zoldertjes waar het Woord Gods wordt verkondigd; hij kan zich daarnaast ook ingraven in een ware Mount Everest van literatuur over het christendom, haar ontstaan en geschiedenis, de varianten en ketterijen. Over moordpartijen, brandstapels en beschamend kruipen voor rechtse dictators. Boeken waarin katholieke priesters ervan langs krijgen, of protestantse huisvaders. Waarin Jezus een echte Jood wordt genoemd of een straatvechter. Of waarin diens bestaan gewoon wordt ontkend. Onze puber kan het allemaal afwijzen, maar om één ding kan hij niet heen: geloven is veel, veel breder dan het ene pad waar hij of zij naar op zoek is. Twijfel is toegestaan. En tolerantie dus een morele plicht.
En de moslimjongere? Die moet het doen zonder al die verfrissende, verwarrende diversiteit. Hij kan kiezen tussen de moskee, waar zijn ouders ook komen en waar steeds hetzelfde wordt gezegd (met lichte accentverschillen), of de huiskamerbijeenkomsten waar ‘wilde’ imams opruiende taal uitslaan. Hij kan op zoek gaan naar boeken van islamitische schrijvers, over die wrede confrontatie tussen ‘hun’ islam en de harde werkelijkheid. Maar hij zal tevergeefs zoeken. (Ze bestaan wel, uitgevers zijn er alleen nooit naar op zoek want dat soort boeken zijn commercieel niet interessant. Moslims lezen niet. Op die ene na.) En wanneer hij op zoek gaat naar andere literatuur, over de vele vormen van de islam, of kritische boeken over de geschiedenis van de islam – ook dan zoekt hij tevergeefs. Er is wat dat betreft bijna niks. Het enige dat in ruime mate voorradig is, en ook volkomen gratis (dankzij Saoedi-Arabië), en wat ook hoog opgetast ligt in die huiskamers waar die imams hun volgelingen verzamelen, dat is de salafistische literatuur. Korans, korancommentaren, fundamentalistische theologische werken, mierzoete boeken over hoe goed het leven was ten tijde van de Profeet en de eerste ‘rechtgeleide’ kaliefen, hoe heerlijk de bedevaart naar Mekka wel niet is, en hoe heilzaam de jihad tegen de ongelovigen. Dát soort boeken zijn in elke gewenste hoeveelheid gratis te krijgen. Met de groeten van het Saoedische bewind. Wij stellen daar niets tegenover.
Niet-moslims mogen zich best zorgen maken om hoe het af zal lopen met al die gefrustreerde moslimjongeren die bitter constateren dat ze anders behandeld worden, en willen weten wat de islam is. Maar we moeten ons realiseren dat het probleem voor een deel van eigen makelij is. We interesseren ons geen moer voor de islam. We hebben het liever over clichés als de ‘clash of civilisations‘ dan dat we ons er écht in verdiepen. Toegegeven, gewone burgers staan daarbij voor hetzelfde probleem als die moslimjongeren. Afgezien van glanzende fotoboeken gevuld met de wonderen der ‘islamitische kunst’ (ook al zo’n misplaatst begrip dat door conservatieve moslims wordt gebruikt, ter verheerlijking van het verleden), is er niks te vinden. Het échte probleem zit bij uitgevers, die niet geïnteresseerd zijn in moderne Arabische, of islamitische literatuur. En het probleem zit bij de islamologie. Dat vakgebied, dat de wereld zou moeten voorlichten over de islam in al zijn facetten (en duistere hoeken), heeft de afgelopen halve eeuw praktisch niets geproduceerd waar de geïnteresseerde leek (of moslimjongere) iets aan heeft. Al dat geklets over ‘vrijheid van meningsuiting’ is juist dáár een leeg begrip. We hebben er een zwart gat geschapen waar de salafisten dankbaar gebruik van maken. Eigenlijk is het nog een wonder dat er niet meer jongeren de mist in gaan.
Over die falende wetenschap, een volgende keer.