Zopas sloot het Brusselse Autosalon zijn deuren, de tweejaarlijkse FEBIAC-hoogmis vol glimmende bolides en schaars geklede dames die mannen ter plekke soms tot masturbatie aanzetten (met eigen ogen gezien tijdens de nocturne, vrijdag). Afgezien van dit laatste ben ik politiek en moreel tegen de auto. Hij vervuilt, rijdt op een egoïstisch-narcistisch chassis, en doet het slechtste in de mens naar boven komen. Als voetganger en fietser vervloek ik dit chroomstalen universum.
Maar zet mij achter het stuur, en ik transformeer onmiddellijk tot wegpiraat en verkeersgek. Het omdraaien van de contactsleutel is voldoende om de hersenklik te maken. De auto is, samen met de computer, een van de weinige machines die écht tot onmiddellijke gedragsverandering aanleiding geeft. Of misschien wel een persoonsverandering. Hoe kan dat? Wat is er aan dat gestroomlijnd karos dat het alle mannen, zelfs de grootste klunzen, zo stuurvaardig, zo koelbloedig, zo assertief,… zo moorddadig maakt? Alleen de antropologie, moeder van alle wetenschappen, kan die bipolariteit verklaren.
Volgens een algemeen aanvaarde hypothese ruilden de hominiden zo’n 3 miljoen jaar geleden in Oost-Afrika de jungle voor de savanne, een open landschap met hier en daar bosjes en struiken. Ze werden tweevoeters en ontwikkelden jachtstrategieën, mede dankzij de ontwikkeling van de neocortex (de hersenschors, verantwoordelijk voor taal en abstract denken). De rondtrekkende stam wees patrouilles aan van vier mannen die het terrein moesten verkennen op zoek naar beschutting en prooi. Vier bleek het ideale getal: één leider die vooraf ging, twee links en rechts, en eentje dat vooral achteruit moest kijken voor eventuele gevaren in de rug. Vier is ook psychologisch een goed, rustgevend aantal met minimale kansen op conflicten (in tegenstelling tot bv. drie). We vinden dat groepsgetal tot vandaag in allerlei contexten zoals het strijkkwartet, de popband, het kaartspel en… uiteraard de auto met zijn vier zitplaatsen. Al de rest is ballast.
Uiteraard maak ik hier een enorme sprong. Er is nog de verschijning van de ruiter, de uitvinding van het wiel, de kar, de strijdwagen, de koets, de ontploffingsmotor, en de assemblageband voor massaproductie, bedacht door Henry Ford. Er is het oprijzende verkeersnetwerk, de wegcode, er zijn de files. Maar in essentie is de auto de industriële omzetting van die gewapende patrouille in de grasvlakte. De rallywedstrijden en de 4×4-rage herinneren er nog aan: hier heerst het recht van de sterkste. Dit is het universum van de nomadische jager, die het kleinwild (voetgangers en fietsers) wegmaait, maar die zelf belaagd wordt door de mastodonten (vrachtwagens).
Overigens jagen de zogenaamde zwakke weggebruikers ook elkaar op. De cyclotoeristen terroriseren de gewone fietsers, die op hun beurt de voetgangers de berm inrijden. De voetgangers zijn de absolute underdog: zij dienen, zoals het woord het zegt, zich uit de voeten te maken. Moto’s hebben dan weer de signatuur van reuze-insecten. Tenslotte zijn er nog de aaseters: politie, ambulances, hulpdiensten.
In deze voedselketen spelen vrouwen geen enkele actieve rol, tenzij als decoratie, prikkel om de testosteronproductie te stimuleren, of om het zweet van de jager te betten. De nadrukkelijke aanwezigheid van vrouwelijk schoon op de motorkap is dan ook antropologisch geheel verantwoord. De pit babes om en rond formule-1-wedstrijden beloven seks en bereiden de man voor op de strijd. Voor nog meer ambiance, beluister Wagners Walkürenritt.
Verkeersagressie is dus helemaal geen abnormaal, pervers verschijnsel maar de essentie van het ding, met de automobiel als absolute trigger. Hoe strenger de wegcode, des te meer domineert de anarchie. Een oerwoud van gebods- en verbodstekens nodigt alleen maar uit tot ontwijken en anticiperen. Sensibiliseringscampagnes rond veilig verkeer hebben nauwelijks succes.
Door de ontwikkeling van die auto tot massaproduct en de exponentiële toename van de verkeersdrukte deed zich echter hetzelfde probleem voor als bij de bevolkingstoename op deze planeet: iedereen liep (of beter: reed) iedereen in de weg, dus werd het drummen.
Het verdwijnen van de open ruimte, de totale verstedelijking en het dichtslibbende verkeer veranderen compleet onze horizon. Men ziet nooit verder dan de voor- en achterligger. Snelheid bestaat alleen nog in F1-wedstrijden, films, reclamespots en games, ze is virtueel geworden. In werkelijkheid overheerst de traagte, het wachten, het bumperen, en het daarmee verbonden walggevoel. Dikwijls staat alles compleet stil, getoeter alom, in de wegberm ontstaan opstootjes. Men doodt elkaar, letterlijk, voor een parkeerplaats of om een plek op te schuiven in de file.
Zo gaat het dynamische geweld van het snelverkeer over in het statische, stilstaande geweld van de file. In de onvoorstelbaar grappig/baldadige slapstick “Two Tars” (1928) tonen de zeebonken-op-verlof Stan Laurel en Oliver Hardy hoe ze twee deernes aan de haak slaan (pit babes dus, belangrijk voor de testosteronaanmaak), vervolgens tijdens een joy ride in een file terechtkomen, die tenslotte eindigt in een imbroglio waarbij iedereen elkaars auto sloopt. Meesterlijke profetie.
Op die manier klapt het oude jachtritueel in elkaar tot een kannibalistische oorlog-van-allen-tegen-allen. Al decennia piekeren verkeersdeskundigen zich suf over de vraag hoe ze dit in goede banen kunnen leiden, tevergeefs: de overheid, die zogezegd het geweldmonopolie heeft, staat machteloos tegenover deze burgeroorlog van het stilstaand verkeer. Zolang er beweging was, was er hoop. De stilstand echter, daar worden de jagers van weleer pas echt baldadig. Hier produceert het testosteron geen roes meer, maar slechte stress, onlust en walg, die elk moment kunnen overslaan in een jeu de massacre. Tijd voor het derde en laatste bedrijf in deze slapstick:
Inderdaad, hoe lost die hilarische file in “Two tars” zich eigenlijk op? Heel merkwaardig: nadat de arm der wet eindelijk is gearriveerd, ontstaat een wilde achtervolging op het olijke duo en rijdt de sliert auto’s, of wat ervan overblijft, pardoes een spoorwegtunnel in. Als een deus-ex-machina komt nu vanuit de tunnel een stoomlocomotief aangestormd die het zootje demobiliseert en opruimt. Einde goed al goed.
Bijna honderd jaar geleden wisten de schrijvers van deze plot haarfijn waar het rijk van de auto eindigt: daar waar de spoorwegen het overnemen. De overheid keert terug, en hoe. Het zijn net de files die een ijzersterk politiek argument aanleverden om het privévervoer op te doeken. De auto heeft zijn houdbaarheidsdatum overschreden, punt gedaan. Vergeet het argument van de CO2-uitstoot en het fijn stof: ook de perfect schone auto is geen lang leven meer beschoren. De postmoderne bureaucratie duldt geen individuele trajecten meer en wil deze herverpakken tot grotere, collectieve trajecten die finaal ook onze individuele horizonten moet bundelen. Zeg maar: ons leven eenvormiger maken.
Niet dat daarmee de vrede gewaarborgd is of het geluk vergroot, maar het verhoogt enorm de impact van het systeem op het individu, waardoor de individuele stress en de daarmee verbonden hormonenproductie totaal stilvalt. Er is een vast netwerk, een uniforme uurregeling, een centrale dispatching, en vooral: je zit naast een wildvreemde waarvan je vermoedt dat hij je niet gaat opeten. Dat schept zowaar een wederzijdse band.
Onvermijdelijk roept dit associaties op met deportaties en het vervoer van slachtvee. Terecht: de kudde op weg naar het abattoir is het verzwegen prototype van de nieuwe collectieve mobiliteit. Eindeloos kan de bureaucratie nu malen, oponthoud creëren, sporen wisselen of trajecten wijzigen. Het openbaar vervoer is een eindeloze oefening in het wachten. In die gelatenheid ligt zowaar het kleine geluk van de reiziger. In België rijdt haast nooit een trein op tijd, en dat is psychologisch van belang: ook varkens hebben tijdens hun laatste reis geen flauw benul wanneer ze zullen aankomen. En willen dat ook niet weten.
O ja, Hoe loopt het nu af met die twee meiden, in het begin van het filmpje door Stan en Oliver opgepikt? Wel, vreemd genoeg laten de scenaristen hen achter in de wegberm, ze zijn niet meer nodig in het verhaal. Hierdoor verlaten ze zonder kleerscheuren de file-oorlog (waarin ze toch nooit meer waren dan supporters), maar ontsnappen ze ook aan de apocalyptische finale waarbij de locomotief het complete autopark opveegt en de mannen ter deportatie opvordert.
Achteraf zouden we die deernen kunnen zien als demonische strijdmaagden die het allemaal in gang hebben gestoken en de vuurtjes aanpoken. Walküren uit de Belle Epoque als het ware. Maar ook dat is een mannelijke fixatie. Misschien is de ultieme moraal gewoon dat heel dat mobiliteitsgedoe van gisteren en vandaag tot de waan van deze wereld behoort. En dat het best prettig toeven is in de berm of aan de zijkant. Of gewoon thuisblijven: dat we daar nooit hebben aan gedacht.