‘Oh, jij knappe, blanke man!’ zuchtte Kwatta, nadat haar welige lippen smakkend losgekomen waren van de zijne. Ja, hij mocht er inderdaad wel wezen met die witte tropenhelm die hij nonchalant achterover gekanteld droeg, het kaki uniformhemd met bijbehorende halflange broek en de hoge, zwarte rijlaarzen die hem, in combinatie met zijn koppelriem waaraan de holster met zijn dienstrevolver hing, een vanzelfsprekende autoriteit verleenden. Geen wonder dat de vrouwen in de kafferkraal voor hem in katzwijm vielen. En natuurlijk voor zijn bekwaamheid in het aanleggen van irrigatiekanalen.
Gedecideerd, zonder een moment zijn koele afstandelijkheid te verliezen die je in het bijzijn van de inboorlingen te allen tijde diende te bewaren, ontkoppelde hij zijn riem, knoopte zijn hemd open en liet zijn broek zakken, zodat hij alleen nog in tropenhelm en rijlaarzen voor haar stond.
‘Oh, wat jij toch knap zijn!’ kreette Kwatta en schudde opgewonden met haar brede heupen, waardoor de bananen die ze als een rokje om haar middel droeg wild heen en weer zwaaiden. Hij trok een banaan van haar rokje, pelde hem open en nam er een hap van, terwijl zij op haar knieën zeeg om zich slobberend aan zijn banaan te goed te doen.
‘Rustig aan, Kwatta,’ sprak hij op vaderlijke toon tussen twee happen door, ‘we willen nog wat voor later bewaren.’
Haar hagelwitte tanden blootlachend kwam ze overeind en klom, met hem in haar armen, in een paar katachtige sprongen naar de top van een apenbroodboom. Geen probleem voor zo’n sterke natuurvrouw. In tropische extase, zijn deegwitte lijf vervlochten met haar ebbehouten bast, slingerden ze van liaan naar liaan, hangend aan haar lange, krachtige tenen.
Zo, dat was hoofdstuk drie van Rassenschande in de jungle, een ‘erotieke’ roman die ik schreef in opdracht van een Belgische postorderuitgeverij, gevestigd op een non-descript industrieterrein aan de A21 ter hoogte van Turnhout. Een man, een échte man, moest nou eenmaal zijn brood verdienen.
Het liep tegen elf uur in de avond. Ik trok het A4-vel uit de Underwood en stond op van de houten eettafel die de oude schrijfmachine schraagde. Ik liep naar het raam, stak een wijs- en middenvinger tussen de lamellen van de luxaflex, sperde ze open en keek neer op de stille, donkere straat. De groene neonletters van de droogkuis met sofortdienst glansden op de beregende kasseien. In het appartement aan de overkant zat een tiental chassidische joden bij het licht van een enkele TL-buis aan een lange tafel met opengeslagen sforiem (boeken) en bediscussieerde een ongetwijfeld shvere kashe (moeilijk vraagstuk). Gelukkig waren er nog mensen die zich met belangrijke zaken bezighielden.
Ik wilde naar de keuken gaan om een verse pot espresso te zetten toen mijn mobiel op de eettafel rinkelde. Ik keek op het scherm: Geeske. Jezus, hoelang was dat geleden? De schrik sloeg me even om het hart toen ik me realiseerde dat het minstens vijf jaar moesten zijn geweest. Het leven vloog voorbij.
Geeske, dus. Waaraan had ik deze eer te danken? Ik had al die tijd niets van haar gehoord en had haar nummer slechts uit mannelijke eerzucht bewaard. Niet dat er veel eer aan te behalen was geweest. Het was bij slechts één nacht gebleven.
Ik drukte op het groene icoontje. ‘Christelijke sexshop De Volharding, met Joël.’
Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn. Toen zei ze: ‘Ik weet dat jij het bent, Heere.’
‘Natuurlijk ben ik het. Wie moet het anders zijn?’
‘Weet je nog wie ik ben?’
‘Geeske, hoe kan ik je ooit vergeten? We hebben een week lang contact gehad, een record in mijn leven.’
‘Dus dan weet je wel waarover ik bel.’
Nu zweeg ik even. ‘Ik heb geen idee. Maar leuk dat je belt.’
‘Dat valt nog te bezien.’
‘Luister, is er iets of zo?’
‘Je weet best wat er is.’
Ik viel achterover in mijn herinneringen. Het eerste wat ik zag was mijn eigen gezicht, weerspiegeld in haar enorme brillenglazen. Ze viel voor mij samen met die bril, in feite was ze voor mij die bril. Zo stond ze ook in mijn telefoon; naam: Geeske, bijnaam: Bril. Ik ontmoette haar tijdens een diner bij vrienden. Ze zat schuin tegenover mij aan de eettafel en ik kon mijn ogen niet van haar bril afhouden. Het was een bril met grote, bijna vierkante glazen, gevat in een dik, plastic montuur met, als ik het me goed herinner, een grijs marmermotief. Ze had een vlak gezicht met een kleine neus en een kleine, pruilende mond, maar door die bril sprongen haar ogen eruit. Grote, groene ogen met opgemaakte wimpers. Door het kader van het montuur en het glanzende glas leken ze je in een permanente vraag aan te kijken, een vraag die maar op één manier beantwoord kon worden.
‘Ik weet bij God niet waarover je het hebt.’
Ze snuiflachte laatdunkend in mijn oor. ‘Lafbek.’
Ze zat alleen aan tafel en maakte een eenzame indruk. Die indruk bleek later te kloppen, want haar vriend had haar juist verlaten voor een Amerikaanse meid die hem over de Atlantische Oceaan had meegenomen. Ik knoopte een gesprek met haar aan. Ze was een beeldend kunstenaar die in haar vrije tijd in de bediening van een restaurant werkte. Ze had allerlei maatschappijkritische meningen waar ik het toevallig geheel mee eens was. En ze was met haar zevenentwintig jaar ongeveer de helft jonger dan ik, wat ik geen enkel probleem vond.
‘Wat moet je van me?’
‘Ik ga je aan de schandpaal nagelen, Heere.’
Een week na het diner zagen we elkaar opnieuw. Ze had me uitgenodigd voor de opening van een tentoonstelling van haar hand. Het was in een pop-up galerie in een kennelijk onverhuurbaar winkelpand aan de Overtoom en ze stelde er door haar gebruikte maandverbanden tentoon die ze in de loop der jaren had bewaard. Het moest de druk van de voorbijgaande tijd op de vrouw verbeelden. Die druk werd opgelegd door de maatschappij en het bedrijfsleven die meisjes en vrouwen dwongen maandverband te gebruiken, legde ze uit, en wees me op de verkleuring van het bloed dat het tijdsverloop aangaf. ‘Interessant concept,’ zei ik tegen haar. Ik kon me voorstellen waarom haar vriend over de Atlantische Oceaan was gevlucht.
‘Aan de schandpaal? Waarvoor dan wel?’
‘Doe niet zo onschuldig, Heere.’
De opening verliep zoals ze altijd verlopen. Genodigden komen de kunstenaar feliciteren en daarna werpen ze zich als een zwerm sprinkhanen op de tafels met gratis drank en versnaperingen. Als de tafels zijn kaalgevreten zijn ze vertrokken. De kunstenaar, die vol verwachting naar de opening had uitgekeken, blijft alleen achter in de onverschilligheid die de genodigden in wezen koesterden. Er was niet één maandverband verkocht, en voor de prijs hoefde men het niet te laten.
‘Ik ben me van geen kwaad bewust.’
‘Je hebt me misbruikt!’
Ik was als laatste genodigde overgebleven en zag mijn kans schoon. Geeske was totaal gedesillusioneerd, gedemoraliseerd en gedeprimeerd. Ik achtte de tijd rijp om er wat geld tegenaan te gooien en nam haar mee naar Le Garage. Lekker duur. Het is opvallend hoe gevoelig vrouwen, ook linkse, maatschappijkritische types, zijn voor mannen die geld aan hen spenderen. Eigenlijk zijn het allemaal hoeren. Na het eten dronken we nog wat bij Hoppe. Ik liet haar praten over de onverschilligheid van het publiek en de trouweloosheid van haar vriend, terwijl ik me in haar brillenglazen begripvol zag knikken. Na het laatste rondje begeleidde ik haar naar huis, een sombere etagewoning in de Staatsliedenbuurt. Bij de voordeur besloot ik alles op alles te zetten. Toen ze de sleutel omdraaide en de deur openduwde greep ik haar bij een arm en draaide haar om. Ik bracht mijn gezicht bij het hare en bij het armoedige licht van een straatlantaarn keek ik door die grote brillenglazen in haar geschrokken opengesperde ogen. Ik drukte mijn gore bek op haar kleine mondje, waarbij onze brillen klikkend tegen elkaar stootten. Ik betastte haar door haar dikke Russische officiersjas en voelde haar verstijfde lichaam langzaam verslappen. Haar armen kwamen omhoog en drapeerden zich om mijn nek. Gegokt en gewonnen.
‘Misbruikt? Ik heb je nergens toe gedwongen!’
‘Je bent te ver gegaan, Heere, veel te ver!’
Nadat ik de poes uit de slaapkamer had geschopt deed ik, mede indachtig het maandverband, een condoom om. Ze lag al met gespreide benen op me te wachten. Oraal voorwerk zat er dus niet in. Jammer. Erger vond ik dat ze haar bril op het nachtkastje legde, aan de voet van een klein schemerlampje. ‘Kan je hem niet ophouden?’ vroeg ik. Ze trok een vies gezicht. ‘Ik neuk niet met mijn bril op.’ Ik nam plaats tussen haar benen en deed mijn mannenplicht. Maar intussen keek ik naar de bril op het nachtkastje. Ze had poten niet ingeklapt, waardoor het leek alsof de bril naar mij terugkeek. Die grote, vragende glazen!
‘Te ver? Wat heb ik dan gedaan, in Godsnaam?’
Toen ik voelde dat ik ging klaarkomen trok ik me uit haar terug, sprong van het bed, trok het condoom van mijn lul en griste haar bril van het nachtkastje. Ik begon te rukken als een puber op zijn eerste Playboy. ‘Blijf met je poten van mijn bril af!’ riep Geeske, maar het was al te laat. ‘Urrrggghhh!’ kreunde ik. Mijn zaad spoot in dikke stralen tevoorschijn en klatste op de brillenglazen. Er kwam geen eind aan, ik bleef maar doorpompen. De glazen waren met een dikke, lillende laag overdekt en langs de poten dropen lange slierten op de vloer.
‘Je hebt mijn bril verkracht! Ik ga je MeToo-en! Ik maak je helemaal kapot!’
Ze hing op.
Daar gíng mijn zorgvuldig opgebouwde imago van hardwerkende, belastingbetalende, Allah-lovende, afvalscheidende, roetveegpietende, duurzame, diverse bakfietspapa die niet rookt, niet drinkt en uitsluitend zittend plast. Voortaan zou ik bekend staan als De Brillenspuiter.
Nou ja, een been breken is erger, zei mijn vader altijd. Ik ging maar weer eens koffie zetten.