Het was tijd. De kerk stond midden in de stad aan een drukke weg waarover het verkeer raasde. Ooit domineerden de twee neo-gothische torens de horizon, nu waren ze voorbijgestreefd door nieuwe hoogbouw. De ingang was een hoge, gotisch toegeknepen poort. Een uit natuursteen gehouwen tafereel boven de deuren vertelde het verhaal van dood en wederopstanding, maar toch vooral van dood. Bergen aan schedels en knekels moesten de binnengaande gelovigen in de gewenste stemming brengen.
De grote houten deuren gingen alleen nog open voor begrafenissen en zelfs die waren zeldzaam geworden. De man met wie hij een afspraak had vertelde dat het bisdom de zaak wilde verkopen aan een projectontwikkelaar, maar nog geen goede prijs had kunnen krijgen. Via een klemmende zijdeur en een kille, donkere hal betrad hij het Roomse theater. Zoals verwacht mocht worden, waren de speciale effecten overweldigend. Het kopergele namiddaglicht van die koude herfstdag viel in schuine, scherp afgetekende banen door de glas-in-loodramen de hoog gewelfde kerk binnen. Hij bleef aan het begin van het middenpad staan en keek naar het altaar, waarboven een gekruisigde Christus zijn reusachtige armen spreidde. Als het op visueel drama aankwam was de katholieke kerk onovertroffen.
Hij droeg een lange, grijze regenjas en had zijn handen in de zakken. In zijn linkerhand omklemde hij een geluiddemper, in de rechter de kleine Glock 43. Naast hem, aan de voet van een pilaar, stond een ijzeren tafeltje met brandende kaarsjes. Gelovigen werden geacht bij binnenkomst zo’n kaarsje aan te steken. Het was hem in een oogopslag duidelijk dat het aantal kaarsjes het aantal aanwezige gelovigen veruit overtrof. Zou de man met wie hij een afspraak had aan het begin van de dag de meeste kaarsjes hebben aangestoken in de tactiek van straatmuzikanten die voordat ze begonnen te spelen alvast wat muntjes neerlegden?
En over muntjes gesproken, bij de kaarsjes stond een collectebusje, stevig aan de tafel verankerd met een kettingslot, want niet iedereen vreesde het alziend oog van God. Hij pakte het busje op en schudde het. Leeg.
In de kerkbanken ter weerszijden van het middenpad telde hij een drietal aanwezigen, twee vrouwen en een man, alle van zeer gevorderde leeftijd. Het leek alsof ze zover mogelijk van elkaar waren gaan zitten. Zelden zag hij eenzaamheid sprekender verbeeld. Iedereen alleen met zijn niet-bestaande God.
Een van de vrouwen leek zachtjes te huilen. De man liet geregeld een hoest horen die weinig goeds voorspelde. Voor het altaar knielde een oude vrouw achter haar rollator. Ze sloeg aan een stuk door kruisjes en keek omhoog naar het Christusbeeld. Christus keek niet terug, maar had zijn ogen opgeslagen naar de hemel. Of, preciezer gezegd, naar de enorme luchter met elektrische kaarsen die vanaf het gewelf aan zorgwekkend dunne draden als een dreigend oordeel boven de gelovigen hing.
Hij keek op zijn horloge. Bijna vijf uur. Hij liep naar het zijpad aan de linkerkant van de kerkbanken waar de biechthokjes stonden. Ze zagen eruit als grote klerenkasten van donker hout met twee afzonderlijke deuren. De bovenkant was versierd met beeldjes van een knielende zondaar en een zalvende heiligman. Er stonden drie biechthokjes, slechts een was in gebruik. Onder de knop van de deur voor de biechteling stond BEZET.
Hij liep verder langs de gipsen heiligenbeelden die in nissen van de zijmuur stonden. Het was geen grote kunst, het waren heiligen uit de fabriek met maar twee gelaatsuitdrukkingen: verwachtingsvol omhoog- of medelijdend neerkijkend. De oude vrouw die voor het altaar knielde probeerde, steunend op haar rollator, op te staan, maar zakte steeds terug. Niemand schoot haar te hulp. Ook Christus stak geen poot uit en bleef onbewogen aan zijn kruis hangen, in beslag genomen door zijn eigen lijden. Uiteindelijk wist ze haar bovenlichaam op het plankje tussen de handvatten te leggen en reed, voorovergebogen als een middeleeuws gedrocht, zwalkend over het middenpad naar de uitgang, waarboven een verlicht groen bordje met een vluchtend figuurtje hing. Zelfs de kerk diende aan wet- en regelgeving te voldoen.
Hij hoorde de deur van het biechthokje opengaan. Een oude vrouw stapte, steunend op een wandelstok, naar buiten. Wat kon die in Godsnaam nog te biechten hebben? Misschien had ze buitenechtelijke seks met haar stok.
Hij nam haar plaats in en deed de deur op slot. ‘Vergeef mij, vader, want ik heb gezondigd.’
In het biechthokje zat een houten wand tussen de biechtvader en de biechteling en door een kleine vierkante opening met fijnmazig gaas hoorde hij een gebed prevelen. Er viel een beetje licht door het rooster in het plafond en toen zijn ogen aan het halfduister gewend waren kon hij de contouren zien van de man met wie hij een afspraak had. Het was een weldoorvoede paap in de vorm van een hoofdletter B.
‘Spreek, mijn zoon. Waren het weer de koorknaapjes?’
Hij zweeg. De man wist wat er van hem verwacht werd. Hij hoorde hoe papiergeld uit een portefeuille werd gehaald. Een opgerold biljet van vijftig euro werd door een gaatje in het gaas gestoken. Hij trok het eruit.
‘Ja, ik heb me weer niet kunnen beheersen, eerwaarde.’
‘Wat is er gebeurd, mijn zoon?’
Hij ging er eens goed voor zitten. ‘Het was een nieuwe jongen, hij kwam van het weeshuis. Hij was zo eenzaam, weet u. Helemaal alleen op de wereld. U weet toch hoeveel liefde zulke jongens nodig hebben? Liefde die alleen een man van de kerk kan geven.’
‘Hoe zag hij eruit?’
‘O, hij was zo mooi, eerwaarde. Zo fris en onbedorven. En hij zag er zo aandoenlijk uit met dat weeshuiskapsel van hem. Hij had zo’n opgeschoren nekje. Ik mocht graag mijn hand in dat donzige nekje leggen om hem herderlijk voor mij uit te leiden.’
Hij hoorde hoe aan de andere kant van het gaas een rits werd opengetrokken. ‘Ga door, mijn zoon.’
‘Afgelopen zondag zong hij weer de engelen van de hemel in zijn witte kazuifeltje. Zo hoog, zo zuiver. Na de mis liet ik hem naar de sacristie komen. Ik zei dat ik hem de hoge C wilde laten oefenen en liet hem het Avé Maria zingen. Ik liet hem voor mij staan en zei: “Doe je oogjes maar vroom toe, Tonnie – zo heette hij – en denk maar aan je pappie en je mammie in de hemel. Laat ze maar horen hoe erg je ze mist.” Zo stond hij dan voor mij, eerwaarde, met zijn oogjes dicht en zijn mondje wijdopen. En toen begon de Slang van Satan zich te roeren.’
Hij hoorde hoe aan de andere kant van het gaas een hand ritmisch op en neer ging.
‘Het was al eens eerder gebeurd bij de bediening van het lichaam van Christus. Tonnie deed zijn mooie, roze lipjes van elkaar en opende zijn mondje om het lichaam te ontvangen. Mijn hand beefde toen ik de ouwel op zijn verlangend uitgestoken tongetje legde. De oude Slang ontwaakte uit zijn sluimer en verhief zich onder mijn superplie. Toen moest ik mij snel terugtrekken in de sacristie om veilig het gif te spuien in een miskelk.’
Het ritme versnelde en het biechthokje begon zachtjes mee te schudden.
‘Maar nu stond hij voor mij, eerwaarde, en was er geen ontkomen aan. Mijn handen werden willoze werktuigen van de Satan. Ze haalden de Slang uit de duisternis waarin hij thuishoort en hielden hem voor Tonnie’s argeloze mondje waaruit nog steeds een hemels gezang opsteeg.’
‘Jah… jah…’ klonk het hijgend achter het gaas.
‘O, niet dat ik mij zonder slag of stoot aan de duivelse lust heb overgegeven, zeker niet! Mijn handen worstelden met de Slang en probeerden hem te wurgen!’
Het biechthokje schudde nu zo hevig dat het piepte in zijn voegen. Ieke, ieke ieke… Hij vreesde even dat het als een kaartenhuis zou openklappen en ze in het volle zicht van de gelovigen in de kerk kwamen te zitten.
‘Maar de Slang was te sterk. Hoe harder ik vocht, hoe groter hij werd. Zijn glimmende paarse kop kwam steeds dichter bij Tonnie’s mondje.’
Terwijl achter het gaas bronstig gekreun uit een zwoegende mannenborst opwelde, haalde hij de Glock 43 uit zijn rechter jaszak. Wat was het toch een prachtpistool. Alle Glocks hadden dezelfde tijdloze, functionele vormgeving, maar de 43 was zijn favoriete model. Hij was klein genoeg om hem in zijn jaszak te kunnen dragen en het gaf hem een goed gevoel om hem in zijn hand te houden. Hij haalde de geluiddemper uit zijn linker jaszak en schroefde hem op de loop. Langzaam trok hij de slede naar achteren en liet met een fijne klik een patroon uit het magazijn in de kamer springen. Daarna begeleidde hij de slede terug om geen geluid te maken.
‘Met afgrijzen moest ik toezien hoe de Slang Tonnie’s mondje dreigde binnen te dringen.’
Achter het gaas ging steeds sneller gekreun naar een climax toe. Het biechthokje schudde als een wasmachine tijdens het centrifugeren. Hij richtte de Glock ter borsthoogte op het houten tussenschot.
‘Ik voelde dat ik het gif niet langer binnen kon houden en gaf mij over aan Gods genade.’
‘God, vergeef mij!’ kreunde de man met wie hij een afspraak had. Toen stokte het kreunen en ging over in een langgerekte, verlossende zucht. Hij haalde drie keer achterelkaar de trekker over. Pop! Pop! Pop! De hollow points deden hun werk. Het buikige lichaam gleed van zijn stoel en zakte op de grond. De lucht van kruitdamp vermengde zich met die van vers gespoten zaad. Hij keek door het gaas. De man met wie hij een afspraak had lag er geheel bevredigd bij, zijn ogen naar de hemel opgeslagen.