Hij stond op de brug over de Volane, een zijrivier van de Rhône, en keek vanonder zijn paraplu naar het water dat met geweld onder hem door stroomde; takken, struiken en zelfs bomen met zich meevoerend. Een boom lag dwars voor de brug en hield andere losgerukte vegetatie tegen, waardoor het water belemmerd werd en over het wegdek dreigde te stromen. Pompiers en gendarmes in regenpakken keken zorgelijk over de leuning en probeerden met dregankers aan touwen de boom in beweging te krijgen. Voorlopig tevergeefs.
De rivier donderde uit een mistige kloof in het gebergte boven het dorp. De nauwe bedding tussen de huizen, waardoor de afgelopen dagen nog een kalm stroompje over de gladgestreelde stenen vloeide, was na de stortregen van de vorige nacht bijna te klein voor al het water dat naar beneden kwam. Het was een tafereel waarnaar hij uren kon kijken en hij was blij dat hij voor deze vakantie in een paraplu van goede kwaliteit had geïnvesteerd. Het gebied waarin het dorp lag, stond bekend om zijn zware neerslag en dat was precies de reden dat hij hier naartoe was gekomen. Enfin, het was een van de redenen.
De telefoon in de binnenzak van zijn zwarte kalfsleren jack liet zich voelen. Een SMS van Ivy: ‘R u fucking some french peasant girl, u horny bastard?’ Zonder te antwoorden stak hij zijn telefoon terug en richtte zijn aandacht weer op de woedende waterstroom. Bij enkele huizen stond de rivier op het punt de achtertuintjes te overstromen, terwijl de bewoners machteloos toekeken. Dit zag er veelbelovend uit. Helaas begonnen de gendarmes op dat moment de brug te ontruimen. Er was een rijdende bouwkraan aangerukt en de pompiers verplaatsten hun kleine, militair uitziende voertuigen. De gendarmes spanden afzetlinten tussen de brugleuningen en hij moest kiezen aan welke kant van de rivier hij zich wilde bevinden. Hij koos voor de westelijke oever, waar de enige winkelstraat van het dorp lag. Buiten het afzetlint kon hij de rivier niet meer zien en hij had geen geduld om te wachten tot de bouwkraan de boom ging opvissen. Hij draaide zich om en liep de rue Jean-Jaurès in. Hij had trouwens trek in koffie gekregen.
De schrijver en zijn vader in Café Glacier, Vals-les-Bains, medio jaren ’70
Hij was drie dagen geleden in Vals-les-Bains aangekomen en had zijn intrek in Hôtel Helvie genomen, een hôtel de charme met drie sterren en een terras met zwembad. Zijn kamer kostte tachtig euro per nacht en hij was van plan een week te blijven. Hij wilde even weg uit Amsterdam, weg van Ivy, en werken aan een nieuw boek. Het was september en het toeristenseizoen was voorbij, maar het weer scheen daarvan niet op de hoogte te zijn. De eerste drie dagen van zijn verblijf stond er een schallende zon die de vallei waarin het dorp lag met een stroperige hitte vulde. Tot veel meer dan aan het zwembad onder een parasol liggen en citron pressé drinken was hij niet in staat. Hij had niks met de zon, hij was een regenman. Hij dacht al dat hij zijn paraplu voor niets had meegenomen en zijn vakantie mislukt was. Maar gisteravond werd zijn wachten beloond met een jubelend onweer en een troostende stortregen die zich in de loop van een drukkend hete dag hadden aangekondigd. Het hotel lag naast de Volane en vanuit zijn kamer kon hij het waterpeil met sprongen zien stijgen.
Hij genoot van de roffelende regen op zijn paraplu terwijl hij over het smalle trottoir van de rue Jean-Jaurès liep. Het was een straat van oude, vaalgele huizen met kleine winkels. Veertig jaar geleden deed hij hier met zijn ouders de boodschappen. De straat was in zijn herinnering korter. Dat was gek, want meestal was alles in je herinnering groter. Misschien kwam het doordat zijn vader altijd op hoge snelheid door het dorp reed in zijn Citroën CX.
De straat liep geleidelijk omlaag en het regenwater stroomde in rimpelende golfjes over het asfalt en werd door gorgelende afvoerputten verzwolgen. Van de winkels uit zijn jeugd – de boucherie, de boulangerie, de électroménager – was er niet een meer over. Maar de sfeer was bewaard gebleven. Er waren andere kleine neringdoenden voor in de plaats gekomen, die wel iets modieuzer en beter gesorteerd waren dan hun voorgangers. Hij vond het jammer dat de wapenwinkel was verdwenen, waar hij van zijn vader zijn eerste vuurwapen had gekregen; een geweer in het groots klinkende kaliber .22 Long Rifle, in feite het kleinste kaliber vuurwapen. Gelukkig was Café Glacier er nog, al heette het nu La Bodega. Hier zat hij met zijn vader koffie te drinken, terwijl zijn moeder de boodschappen deed.
Hij duwde de deur open. Café Glacier was een hoge, vierkante ruimte met een holle galm. De nieuwe eigenaar had de inrichting veranderd. Hing er geen spiegel aan de muur? En stond er geen kachel in het midden van de zaak? Twee mannen in besmeurde blauwe overalls stonden bier en wijn te drinken aan de bar en spraken met luide, meridionale uithalen met de eigenaar; een kleine, gespierde man van Spaanse afkomst die hem joviaal begroette.
‘Bonjour, monsieur l’écrivain! Hoe gaat het met het boek?’
Hij hief een duim ten antwoord en bestelde een express. Hij had de eigenaar gisteren verteld dat hij aan een boek werkte over zijn vroege tienerjaren in Vals-les-Bains. Wanneer leerde hij nou eindelijk eens zijn mond te houden?
Hij ging aan een tafeltje zitten. Uit zijn rugzak haalde hij een notitieboek van Moleskine en een doosje met zijn Mont Blanc-vulpen. De eigenaar zette zijn express voor hem neer en vroeg of hij inspiratie had.
‘Des tonnes!’ antwoordde hij manhaftig.
‘Mijn vader zei altijd: negenennegentig procent transpiratie en één procent inspiratie,’ zei de eigenaar.
‘Uw vader had gelijk.’
Nadat de eigenaar achter de bar was teruggekeerd, klapte hij het doosje met de Mont Blanc open. Het doosje deed hem altijd denken aan een doodskist waarin de pen lag opgebaard. Hij opende het notitieboek op de eerste bladzij; het nog onbeschreven papier bood eindeloze mogelijkheden. Hij draaide de dop van de pen en bracht hem in de aanslag. Zo zat hij een tijdje bewegingloos over het notitieboek gebogen tot het hem opviel dat het stil was geworden. Langzaam hief hij zijn ogen van het papier op; de eigenaar en de mannen stonden, zo leek het hem, ademloos naar hem te kijken. Hij lachte hen verlegen toe en ze lachten naar hem terug, waarna ze hun gesprek hervatten. Hij legde de pen neer en pakte het koffiekopje op. Hij nipte van het zurige vocht en keek voor zich uit. Waar moest hij het in godsjezusnaam over hebben? Ja, over zijn vroege tienerjaren in Vals, maar waarmee te beginnen? Misschien met de aanleg van de telefoonlijn, dat was een mooie anekdote. Hij pakte de pen op en begon te schrijven, maar er kwam niets op het papier. De pen was verstopt.
‘Godverdomme,’ zei hij zacht. ‘Eh, monsieur, mag ik een glaasje water en een servetje van u?’
De eigenaar bracht het gevraagde. Hij doopte de gouden punt van de pen in het water en droogde hem af met het servet. Hij wilde de pen weer op het papier zetten toen hij zijn telefoon voelde trillen. Ivy SMS’te: ‘R u done fucking yet?’
‘I’m not fucking,’ SMS’te hij terug, ‘I’m trying to write!’
‘Oh la la excuse moi monsieur le writer,’ reageerde Ivy per omgaande.
Hij legde zijn telefoon neer en schreef: ‘In 1975 kwam de vooruitgang de berg op. Met dynamiet werden gaten in de stenen schoot van het gebergte geslagen waarin houten telefoonpalen werden gestoken.’ Mooie seksuele symboliek, dacht hij tevreden. ‘De knallen galmden tussen de bergwanden,’ vervolgde hij, ‘en iedere knal bracht de buitenwereld dichterbij.’ Hij legde de pen neer en las wat hij geschreven had. Geen gek begin, zo oordeelde hij. Met de deur in huis. Maar moest hij niet uitleggen wat ‘telefoonpalen’ waren? Straks dachten jongere lezers nog aan GSM-masten. Hij pakte de pen op toen zijn telefoon op het tafelblad vibreerde.
‘Did u fuck th hotel maid?’ wilde Ivy weten.
‘She’s over 50!’ riposteerde hij.
‘So r u, dirty old man!’
Hij besloot Ivy voorlopig te negeren, waartegen ze vanuit zijn binnenzak hevig protesteerde. Hij nam een slok koffie voor inspiratie en zette de pen op het papier. Hij was alweer verstopt. Binnensmonds vloekend doopte hij de punt herhaaldelijk in het glas water en veegde hem af aan het servet. Geagiteerd drukte hij de pen op het papier, waarna een waterige inktvlek zich snel over de bladzij uitbreidde.
‘Godverdomme, kloteding!’ schreeuwde hij.
‘Ça va?’ vroeg de eigenaar vanachter de bar.
‘Oui oui,’ zei hij beschaamd en hield de pen omhoog. ‘Cette plume, c’est de la merde!’
‘Ah bon,’ zei de eigenaar, met een kritische frons.
Hij nam de schade op. Niet alleen was zijn tekst onleesbaar geworden, de inkt was door meerdere bladzijden gedrongen. Zijn mooie notitieboek was verpest; twintig euro naar de kloten. Tyfusteringtakkepen!
Hij had er geen zin meer in. Met het servet depte hij de inkt op en stak het notitieboek in zijn rugzak. Als er nog asbakken op de tafeltjes hadden gestaan, had hij de pen er als een sigaar in achtergelaten. Nu deed hij hem in het doosje en stak hem bij het notitieboek. Kort van stof rekende hij af aan de bar en stapte naar buiten. Een passerende auto die door een plas reed, bespatte hem tot aan zijn kruis. De hele voorkant van zijn jeans was doorweekt. Het opsteken van zijn paraplu voelde als een nutteloze handeling. Met plakkende broekspijpen liep hij terug naar de brug, waar de boom was opgedregd en door de pompiers in handzame stukken werd gezaagd. Hij keek naar het water dat nu onbelemmerd onder hem door stroomde. De kerncentrales langs de Rhône konden het goed gebruiken.
Ineens wist hij wat hij moest doen. Hij deed zijn paraplu dicht en zette hem zorgvuldig tegen een van de spijlen van de brugleuning. Echter niet zorgvuldig genoeg, want hij gleed opzij en viel in de rivier. Dat kon er ook nog wel bij. Hij deed zijn rugzak af en haalde het notitieboek eruit. ‘De tyfus!’ riep hij en wierp het in het water. Daarna haalde hij het doosje met de pen uit zijn rugzak en gooide het erachteraan. Daar ging driehonderd euro. Hij nam niet eens de tijd om te kijken hoe het door het water werd meegevoerd. Hij hing zijn rugzak weer om en ging naar het hotel om zijn kamer op te zeggen. Hij kon de bus naar Privas nog halen. Daar moest hij de bus naar Valence nemen voor de trein naar Lyon-Bron en een vlucht naar Schiphol. Als alles meezat, kon hij Ivy vanavond nog een beurt geven.