‘Gescheiden werelden?’ De titel heeft al iets treurigs. Alsof het Sociaal Cultureel Planbureau met dat vraagteken maar wil zeggen: het hoeft niet zo te zijn! We kunnen er nog wat aan doen! Want jazeker, ze vinden het bij het SCP een zorgelijke ontwikkeling. Nederland valt uiteen in twee groepen. De hoog- en laagopgeleiden. Anders gezegd: een nieuwe elite en een nieuw gepeupel. En wie wil weten hoe dat komt, had aan de eerste zin van het NRC Handelsblad-artikel (30 oktober) genoeg: ‘Hoogopgeleiden in Nederland willen steeds minder te maken hebben met lageropgeleiden.’
U leest het goed: willen. De elite zet zich af tegen de rest. De lageropgeleiden leven volgens de NRC (aldus de tweede zin) ‘geïsoleerd, aan de rand van de stad of in de periferie van het land.’ De hogeropgeleiden hebben het domme deel der natie dus doelbewust afgewezen en in de uithoeken des lands ‘geïsoleerd’. Of zou het andersom zijn? Zit de elite geïsoleerd? Niet volgens de NRC, natuurlijk. En dan denk je automatisch aan de oude Britse krantenkop: ‘Fog in the channel, the continent isolated.’
De lezer pesten, dat is het natuurlijk een beetje. Epater les bourgeois, daar houden ze bij de NRC wel van. Maar de onderzoekers hebben het heel serieus op de elite gemunt. Die constateren dat de leden der hoogopgeleide elite zich ‘opsluiten in hun eigen kring’. De schuld ligt dus écht bij de elite. Dat is wetenschappelijk vastgesteld. De meerderheid treft geen blaam. Die doet aan frustratie en PVV stemmen.
Een prachtig voorbeeld van de scheiding (dat uiteraard alle media haalde) was dat de elite NRC of de Volkskrant leest, en praatprogramma’s kijkt, terwijl de domme meerderheid nog slechts pogingen doet om de Telegraaf te spellen, en naar de commerciële zenders zit te staren. Alleen het NOS journaal, zo had het SCP ontdekt, houdt de informatienatie nog bijeen. Dat wordt door iedereen bekeken. (Het journaal mengt dan ook elke avond als het even kan één Telegraaf- en één NRC-item in de uitzending). Hoeveel bewijs wil een mens hebben? We kijken niet eens meer naar dezelfde tv-programma’s! Help!
Dat is erg. Waar je ook keek of luisterde, iedereen vond het erg. Maar het ís ook erg wanneer je als land weer herinnerd wordt aan de pijnlijke dood van een reeds lang gestorven mythe. Want we zijn natuurlijk allang niet meer één volk. Zijn we ook vrijwel nooit geweest. We hebben die mythe vrij recent pakweg dertig jaar kunnen koesteren. Meer niet.
Honderden jaren lang was Nederland een verscheurde natie. Een historisch restant van het Duitse Rijk dat van deelbelangen aan elkaar hing en dat in geval van nood door de grote mogendheden bijeen werd geplakt. Maar altijd diep verdeeld langs ideologische scheidslijnen. Hervormd of paaps, liberaal, christen of socialistisch – dát waren de definities die ertoe deden. Over het vaderland zingen, dat deed je in het openbaar onderwijs, en soms daarna, dronken, als er alweer een prinsesje was geboren.
De mythe van de nationale eenheid, van één Nederlands volk, die zou pas echt ontstaan na de verzuiling. Pas nadat de kerken zichzelf overbodig hadden verklaard, ontstond er ruimte voor een nieuwe gelijkheidsideologie. Voortaan waren we allemaal progressief, vrijzinnig, open, democratisch, en vooral…nuchter. Die Nederlander, ‘De’ Nederlander, daar hebben we zo’n dertig jaar in geloofd.
Daarna begonnen nieuwe scheuren te verschijnen. Inderdaad, vooral tussen hoog- en laagopgeleid. Maar nog veel belangrijker: tussen rijk en arm. En nóg belangrijker: tussen waar rijk en arm woonde. De steden verloederden. De sfeer sloeg om. En ineens waren we niet meer zo nuchter en zo vrijzinnig. Wat rest is de nostalgie naar de mythe van dat linkse, gelijke, zelfvoldane Nederland. Nostalgie overgoten met machteloze woede. Wie nu ook maar een vinger durft uit te steken naar ‘onze Nederlandse cultuur’, kan klappen krijgen.
Het Sociaal Cultureel Planbureau schreef een rapport vol nostalgisch verlangen. Onderzoeker Mark Bovens droomt (in dezelfde NRC) van drie televisiezenders en de terugkeer van de kroeg en het buurthuis: “Hebben we wel voldoende ontmoetingsplekken, waar je van elkaar ziet hoe de ander denkt en leeft?”, luidt zijn retorische vraag. Aan de noodzaak van die ‘ontmoetingsplekken’ valt blijkbaar niet twijfelen, want dat had je vroeger toch ook.
Maar vroeger is dood. Het oude sociaaldemocratische ideaal van de eenheid van arbeid en intellect heeft zijn tijd allang gehad. We keren inmiddels weer terug naar vroeger tijden. De elite van nu is misschien minder gesloten, en een stuk groter dan een eeuw geleden, maar ze zal weer net als toen de massa moeten leren vrezen. Als ze dat al niet doet.
De ‘sociale quaestie’ van toen heet tegenwoordig ‘de dreiging van het populisme’. Elders is men daar allang aan gewend. In de Franse banlieus of de Engelse buitenwijken heeft men schijt aan het bevoegd gezag en de elite, die daar nooit komt, geeft geen moer om wat daar ‘in de periferie’ (zoals ze dat bij de NRC zeggen) allemaal gebeurt.
Valt een natie daarmee uit elkaar? Ach, die sociaaldemocratische mythe was geen blijvertje. Veel en veel langer konden we prima leven met het idee dat ‘de natie’ niet gedragen werd door een verbond tussen massa en elite, maar gewoon door de elite. Dat de elite verantwoordelijk was voor nationale welvaart, voor de nationale cultuur, voor de beschaving, kortom voor het vaderland. En daarvoor gebruikte de elite dan de arbeidersklasse. Dat grommende beest.
Misschien maar goed ook, die scheiding van geesten. Dan hoeft de elite ook niet meer te doen alsof André Hazes kunst is.