‘Ma, je had gelijk, toen je zei, het is er één die niet deugt. Van zo één heb je niet veel vreugd.’ In ‘Ma je had gelijk’ (1977) keek de dertigjarige Armand terug op zijn leven – door de ogen van zijn moeder. Een zoon als buitenbeentje, dat is voor weinig moeders leuk. Ruim tien jaar later zat Armand met Oud en Nieuw thuis bij zijn ouders televisie te kijken. Die avond kwamen veel oude liedjes voorbij, waaronder ‘Ben ik te min’ (1967). De oude hit van Armand werd door het jonge publiek luidkeels meegezongen. Dat leidde tot ontroering bij vader en moeder: ‘Marie, zie de da? Die zingen allemaal mee.’ Moeder antwoorde trots: ‘Ja, ge zijt de laatste die erachter komt.’
Deze anekdote vertelt Armand (Herman George van Loenhout) in een interview dat een paar weken terug in Trouw verscheen, in een serie over de tien geboden. Armand was een ziekelijke jongen, een ‘astma-kneusje’. Om op adem te komen werd hij van het benauwde Eindhoven naar het frisse Wijk aan Zee gestuurd, waar hij tussen de andere astmalijders geen buitenbeentje meer was. Daar begon hij met zingen en mensen te vermaken. Hasj en wiet bleken te helpen tegen zijn benauwdheid – en maakten hem later tot een symbool van een protestgeneratie. Speed en coke maakten weer veel in zijn leven kapot – en dreigden hem tot een parodie te maken van een voorbije tijd.
In ‘Ma je had gelijk’ vraagt Armand zijn moeder om begrip. Vertelt hij waarom hij niet wil verdwijnen in de ‘eeuwige sleur’ van het leven: ‘Nog veel liever dan de onnozele uithangen, heb ik een biografie zonder slot.’ Armand wisselde de dag in voor de nacht en bleef door de jaren heen optreden, maar zijn evangelie van liefde en strijd raakte steeds meer uit de tijd. Ook het buitenbeentje zijn werd op den duur een sleur. Het leven van Armand leek op slot te zitten. Tot een nieuwe generatie zijn boodschap opnieuw ontdekte. Rapster Nina maakte een eigentijdse versie van ‘Ben ik te min’, een lied over een sociale strijd die nog steeds wordt gevoerd. En Armand ging optreden met The Kik, waarbij oude liedjes als ‘Want er is niemand’ eveneens tijdloos bleken te zijn.
Armand was een criticus van onze harde en kille samenleving, maar ook een troubadour van de hoop. Hij weigerde om zich aan te passen, maar nog veel meer om cynisch te worden. Misschien dat zijn oude liedjes daarom steeds blijven aanspreken. Met die nieuwe aandacht voor zijn boodschap kreeg Armand alsnog de open biografie waarop hij zo had gehoopt.
Ronald van Raak schreef eerder over de levenspoëzie van Ivan Heylen, de opmerkelijke punk van Drukwerk, de bescheiden superster Toni Willé, de tranen van Arno en Gradje, de politieke poëzie van Dorine Niezing, liefde en verlangen van Nusrat Fateh Ali Khan, de ongewassen stem van Blind Willie Johnson, de boodschap van Grandmaster Flash, dollen met Donna Summer en nostalgie met Maggie MacNeal.