Het laatste wat je in de Zwarte Piet-discussie moet geloven is de afkeer waarmee tallozen zeggen de oplaaiende vete gade te slaan. Niet alleen doen ze, na hun pose van afschuw, zèlf meestal keihard een duit in het zakje van de discussie (‘ben ik in beeld?’). Als je een beetje nadenkt, is de ophef rond Zwarte Piet ook verre van geheimzinnig. Er botsen twee fundamentele denkwijzen, die wereldwijd nog op talloze plekken met elkaar op de vuist zullen gaan. En over die richtingenstrijd wil iedereen nu eenmaal graag zijn zegje doen.
Het anti-Zwarte-Piet-kamp redeneert volgens de logica van het Excel-sheet, een redeneertrant die bijvoorbeeld ook in Brussel druk wordt gebezigd: bekijk de werkelijkheid vanuit een ivoren toren, leg een lijst van na te streven, academische criteria aan een bestempel alles en iedereen die daar tegen is of zich er ongemakkelijk bij voelt, ongeacht plaats of cultuur, tot een ‘extremist’, een ‘nostalgicus’ of ‘een provinciaal’. Dit type (globaal en bedrijfsmatig) denken vindt dat lokale eigenaardigheden, plaatselijke gebruiken of eeuwenlang gegroeide rituelen elke dag weer langs de checklist der politieke correctheid gelegd moeten worden en snapt eigenlijk niet dat Zwarte Piet de dans nog zo lang heeft ontsprongen. Dit denken zit zó hoog in de ivoren toren en is zó overtuigd van het eigen, onfeilbare gelijk dat aanpassingen in de vorm van Stroopwafel-Piet, Kaas-Piet en Roet-Piet helemaal niet doordringen. Zolang ergens nog een Zwarte Piet is gesignaleerd, staat er een minnetje op hun Excel-sheet en menen ze het recht te hebben om uit naam van de ‘Beschaving’ een kinderfeest te moeten verstoren.
Tegenover de wiskundige logica van het Excel-sheet staat de warmbloedige romantiek van het eigen nest, de eigen cultuur, die het pro-Zwarte-Piet-kamp hanteert. Het idee ergens ‘geworteld’ of ‘in opgenomen’ te zijn, dat een elementair gevoel van thuis-zijn verschaft (‘gun ons dat!’) en even hard door het romantische kamp wordt gekoesterd als door de Excel-sheeters bespot (‘wij, superieure wereldburgers, aarden overál, en zijn allang over het klompendansen en dijenkletsen heen gegroeid’). Binnen deze romantiek heerst de irrationele gedachte dat de ‘eigen geur’ niet alleen recht van bestaan heeft, maar ook lekkerder ruikt dan welke geur ook. Dit kamp schoot helemaal in de stress toen prinses Máxima enkele jaren terug, volgen haar Excel-sheet-logica, een open zenuw raakte door te verkondigen dat ‘de Nederlandse identiteit niet bestaat’. De wereld was vervolgens te klein. Heel Nederland stond op z’n kop. Alsof de Argentijnse schone de laatste strohalm der Nederlanders achteloos had afgekapt. Elke cultuur bestaat toch uit plusjes en minnetjes? had Máxima tijdens haar bankperiode in Manhattan geleerd. Maar ze was even vergeten dat de rekeninghouders van de bank waarin ze zat, die stomme naïevelingen en brave hypotheekaflossers, als puntje bij paaltje komt wel graag de ‘warme deken’ van een nationaliteit, een volk of een paspoort om hun eenzame lijf voelen. In deze gapende cultuurstrijd tussen elite en volk, tussen hoogopgeleid en laagopgeleid, tussen internationalisme en nationalisme, tussen ‘frei schwebende’ Airmiles-verbruikers en plaatsgebonden loodgieters, is Zwarte Piet slechts één van de vele pionnen. Als het Zwarte Piet-gedoe op de één of andere manier wordt opgelost of geneutraliseerd zal er, let maar op, algauw weer een nieuwe steen des aanstoots opduiken die beide kampen in vuur en vlam zet.
Bedenk dus als het de komende weken weer veel te veel en te lang over Zwarte Piet blijft gaan, dat de discussie in wezen niet over Zwarte Piet handelt, maar via Zwarte Piet over iets dat veel groter en omvangrijker is: de wereld waarin onze kinderen over een x-aantal jaren zullen leven.
Wordt dat een warmbloedige wereld? Of een koudbloedige?