Is er nog sprake van een ideologische strijd? Van ideeën over de maatschappij die daadwerkelijk botsen? Of zitten we bij het politieke schouwspel, nationaal en internationaal, in feite steeds meer te kijken naar een conflict in ‘managementstijlen’? Naar manieren om het kapitalistische systeem – dat vrijwel overal, zelfs in China, heeft gezegevierd – in goede banen te leiden? Ik neig sterk naar optie twee. Om het, voor het gemak, even nationaal te houden: zelfs de SP daagt heden ten dage het kapitalisme als basismodel niet wezenlijk meer uit. In de honger naar meedoen en bestuurlijke verantwoordelijkheid (báántjes!?) opende aanvoerder Emile Roemer onlangs zelfs de weg naar samenwerking met de VVD. Het kapitalisme lijkt dus, ook voor extreem-links, inmiddels ‘een gegeven’. Iets waar je met je vingers van af moet blijven.
Geen discussie
Mensen met een baan, een gezin, een pensioen, noem maar op (de overgrote meerderheid van het Westerse kiezersvolk, dus), hebben, merk ik, sowieso al weinig zin enige discussie over het kapitalisme te voeren. Ze willen het, al naar gelang hun belangen, gestimuleerd, gerepareerd, gesaneerd of gereguleerd zien, maar dat zijn, zoals ik in het begin zei, een soort managementbeslissingen. Over de uitgangspunten van het kapitalisme en haar voortdurende honger naar meer concurrentie, meer groei, meer welvaart en meer controle heeft vrijwel niemand zin om in discussie te gaan. Gelukkig zijn er schrijvers; schrijvers, om precies te zijn, die in hun geschriften meer willen dan alleen entertainen. Michel Houellebecq en Arnon Grunberg zijn mijns inziens twee schrijvende ‘denkers’. Zij kunnen én goed schrijven én maken ruimte voor de actualiteit én verkennen regelmatig en haarscherp van geest de randen van het kapitalisme – wat dat systeem ons brengt en van ons afpakt. Wat ze nog eens ‘extra’ interessant maakt is dat Grunberg het kapitalisme, zeker in veel van zijn recente Voetnoot-stukjes in De Volkskrant, met ongekende felheid en originaliteit verdedigt en dat Houellebecq het kapitalisme, daarentegen, consequent beschrijft als een chronisch neerwaartse spiraal waarin de mens bezig is zichzelf op te heffen.
Geluk is afsluiting
Het meest intrigerend aan deze denkers is dat ze beiden even doordrongen lijken van de brutaliteit en de dominantie van het kapitalisme, maar dat ze uiteindelijk tegenovergestelde conclusies trekken. Voor Grunberg is het kapitalisme, alles afwegende, vanuit een dag-tot-dag perspectief de minst slechte ‘oplossing’ om de mensensoort op een niet al te wreedaardige manier bezig te houden (‘beter je druk te maken over geld dan over de perfecte maatschappij’, parafraseer ik losjes) terwijl Houellebecq vanuit een meer historisch evolutionair standpunt laat zien hoe de mens, aangejaagd door het kapitalisme, niet alleen bezig is afscheid te nemen van zijn eigen menselijkheid, maar zelfs angst begint te ontwikkelen voor de laatste restanten daarvan. In Houellebecq’s universum mag de moderne mens geen zwaktes meer tonen, zeker niet in het openbaar, maar door het oprukken van digitale media ook nauwelijks nog privé. Hij is, paradoxaal genoeg, een gevangene geworden in een wereld van totale communicatie en vrijheid. Zijn klassieke debuutroman, De wereld als markt en strijd (die ik iedereen nog altijd kan aanraden), is dan ook te lezen als een manifest tegen neoliberalisme en kapitalisme: de doctrine die meent dat concurrentie onder alle omstandigheden goed is, optimale oplossingen dan wel prestaties genereert, maar, onderweg daar naartoe, vindt Houellebecq, de mens volledig vermorzelt. De mens en zijn geluk. Wie Houellebecq’s boeken leest, staat dan ook totaal niet te kijken van de ogenschijnlijk paradoxale conclusies in de SCP-rapporten: we zijn ‘gelukkig’ omdat we, op ons eigen erfje, de vruchten kunnen plukken van een nagenoeg perfect georganiseerd kapitalisme, maar ‘ongelukkig’ omdat die perfectie, buiten ons erfje, de keiharde norm is geworden en elk falen op onszelf terugslaat. We kunnen nergens meer ‘schuilen’ of iemand de schuld geven. Niet voor niets stelt Houellebecq de mogelijkheden tot geluk min of meer gelijk aan de mogelijkheden om jezelf af te sluiten, na te denken en een eigen ‘gedachtenstroom’ te ontwikkelen. Degenen bij wie die mogelijkheden zijn uitgeput léven in zijn ogen niet meer, maar wórden geleefd. En dan zit je als het ware in een rechte lijn naar je eerste burn-out, naar een loopbaan als zombie.
Kapitalisme als spel
Hoewel hij zelf vele malen heeft verkondigd dat hij schrijft ‘tegen het leven’ (‘contre la vie’), laadt Houellebecq in zijn oeuvre juist de verdenking op zich dat bepaalde dingen in het leven hem juist erg bevallen en dat hij die koste wat kost uit de boosaardige klauwen van het kapitalisme wil redden. Misschien is Houellebecq in de kern wel sentimenteel! Dat kun je van Arnon Grunberg bepaald niet zeggen. Hij lijkt niets liever te willen dan dat de mens gedwongen wordt een rol te spelen, zich aan te passen, omdat hij de ‘naakte ziel’ bepaald onhygiënisch vindt. De jacht op geld, op schoonheid, op aanzien, heeft zijns inziens, hoe wreed ook, een louterende en beschavende, ja zelfs matigende invloed op de potentiële despoot die in elk mens verscholen zit. Hij vergelijkt het kapitalisme het liefst met een spel. Een spel waar we, inderdaad, zoals Houellebecq mismoedig vaststelt, allemaal in ‘opgesloten’ zitten. Maar voor Grunberg is die gezamenlijke focus op het begerenswaardige haast het tegendeel van deprimerend. Hij benadrukt het gemeenschappelijke van de spelers, want of ze nu hoog of laag in het spel zitten: ze staan aan dezelfde krachten en teleurstellingen bloot. Met andere woorden: het kapitalisme mag dan nóg zo agressief en blind en verwoestend zijn, het schept, zo suggereert Grunberg, wel degelijk ook een onderlinge band. Geen wonder dat Grunberg recentelijk zijn diepe afkeer van de anti-kapitalistische Occupy-beweging liet blijken, die hij beschreef als een groep ‘aanhangers van het ancien régime’, ofwel: slaafse naturen (luiaards!) die impliciet smeken om een hen welgezinde dictatuur omdat ze, in de visie van Arnon, geen zin hebben zichzelf bijeen te rapen en voluit in het enerverende, democratische spel van het kapitalisme mee te spelen.
Waar ze de mosterd vandaan halen
Beide visies op het kapitalisme zijn, wat mij betreft, in hoge mate intrigerend en actueel. Waarbij je kunt zeggen dat Houellebecq, om in kapitalistische termen te spreken, het standpunt van de afzijdige verliezer lijkt te vertolken en Grunberg het standpunt van de enthousiast gokkende winnaar. En waarbij Houellebecq, tot slot, zijn mosterd voornamelijk lijkt te halen bij de geesteswetenschappen en de romankunst en Grunberg bij de kille wetten van de economie en de statistieken van wat men tegenwoordig ‘geluksonderzoek’ pleegt te noemen. Voor Houellebecq is het kapitalisme, helemaal achter de komma, een monster dat ons de komende decennia gestaag verder zal opeten; voor Grunberg is het een noodzakelijk (maar in de grond positief te beoordelen) medicijn tegen willekeur en waanideeën.
Om zelf een tikje sentimenteel te eindigen: zolang er schrijvers als Grunberg en Houellebecq bestaan, is er godzijdank nog stof tot nadenken, tot redetwisten, en krijgt zelfs het platte mediagedruis van alledag enige diepte omdat deze denkers, op hun geheel eigen manier, ‘tegen’ kleuren, ‘tegen’ denken. Dánk daarvoor!
Hans van Willigenburg herleest elk halfjaar de debuutroman ‘De wereld als markt en strijd’ (1994) van Michel Houellebecq. Iedere keer vindt hij het een nóg weer beter boek.