Frank van Kolfschooten mag bij Peter Nijkamp op de thee komen. Voor een “rondetafelgesprek met een aantal van mijn collega’s” waarin zij Frank alles zullen vertellen over de “pracht en potentie” van het moderne wetenschappelijk onderzoek. Frank heeft daar namelijk niks van begrepen. Frank klooit maar wat. Dat is heél kort de samenvatting van Nijkamps weerwoord op Van Kolfschooten.
Het is zeker hard aangekomen, de beschuldiging van Van Kolfschooten aan het adres van de golden boy van de Nederlandse economische wetenschap. Nijkamp, de man met de meest indrukwekkende publicatielijst van gans Nederland, ex-directeur van NWO, zou zich schuldig maken aan zelfplagiaat. De man schrijft zichzelf voortdurend over. Zegt Van Kolfschooten. Hij gaf in zijn NRC-artikel keurige voorbeelden van ’s mans knip- en plakactiviteiten – en Nijkamp ontkent dat ook helemaal niet. In een uitgebreid weerwoord voor Ad Valvas (het huis-aan-huisblad van de VU) geeft hij ruiterlijk toe dat het leven van een wetenschapper aan de top van de ranglijst voor een niet onbelangrijk deel bestaat uit het voortdurend herhalen van jezelf. Natuurlijk, Nijkamp klaagt dat Van Kolfschooten niet weet waar hij mee bezig is: Van Kolfschooten tikt een stuk tekst in op internet, en vindt geheid allerlei plaatsen waar dezelfde zinnen opduiken. Nijkamp geeft de bekende flauwe voorbeelden (‘het is mooi weer vandaag’) en spreekt ook liever niet over plagiaat maar over zelfcitatie – en maakt ook nog onderscheid tussen actieve en passieve zelfcitatie, waarbij de eerste vorm neerkomt op het jezelf herhalen zónder bronvermelding. Dat is niet erg want als je daaraan begint, zou iedereen daar gek van worden. Actieve zelfcitatie (wél vermelden dat je zoiets eerder hebt geschreven, en waar), tja, daar zijn geen regels voor en op dat gebied “valt nog veel te doen door de Nederlandse en mondiale wetenschapswereld.” Kortom, Nijkamp geeft Van Kolfschooten eigenlijk gelijk.
Interessanter is Nijkamps verdediging van zijn handelwijze als kenmerkend voor het huidige wetenschappelijke productieproces. Hij legt uit dat hij nu eenmaal voortdurend allerlei papers aflevert, voor bijeenkomsten, workshops, congressen, fluttijdschriften en ga zo maar door. De man werkt naar eigen zeggen 80 uur per week. Maar al die papers zijn wat hem betreft slechts voorstudies:
“Het enige dat belangrijk is in de wetenschap is de parel op de kroon, namelijk de finale publicatie, opgenomen in een prestigieus wetenschappelijk gremium. Het is toch te gek voor woorden dat in dat finale product (de ‘core publication’) , waarvan de publicatie soms lange tijd op zich laat wachten en gebaseerd is op een reeks tentatieve tussenproducten en ‘halffabricaten’ van de auteurs zelf, alle voorafgaande voorlopige teksten van de auteur(s) met bron verantwoord zouden moeten worden op straffe van beschuldiging van “zelfplagiaat” Een paper zou totaal onleesbaar worden. Wie dit recycling noemt, zit er totaal naast.”
Het is duidelijk wat hier aan de hand is. Wie zoals Van Kolfschooten al die ‘voorstudies’ (rondslingerend op internet) even zwaar weegt als dat ene paper in dat toptijdschrift (Nijkamp wijst erop dat wat dat betreft maar een handvol titels echt meetellen), ziet inderdaad heel veel recycling. Maar voor een man als Nijkamp zijn al die eerdere, mindere publicaties helemaal niet van belang. Voor onderzoekers van zijn kaliber tellen alleen de toptitels. De andere tijdschriften zijn voor de grote middelmatige meute die denkt dat ze ook topwetenschapper zijn. Daar moet je niet op letten. Dat vind je zijn voorstudies. Dát zullen Nijkamp en zijn collega’s Frank graag inpeperen. Als Frank tenminste trek heeft in dat kopje thee.
Het interessante aan Nijkamps beschrijving van zijn werkwijze, is dat het zo mooi de malligheid aantoont van wat tegenwoordig doorgaat voor een toppublicatie. Nijkamp presenteert zijn werkwijze als een majestueus doelgericht proces, gericht op het toptijdschrift, maar het is natuurlijk een kwestie van naar voren worstelen. Het komt erop neer dat je, samen met een aantal collega’s die op jouw terrein zitten (solopublicaties bestaan niet meer), een plannetje smeedt om een hoop eerder gepubliceerd materiaal samen te voegen tot één enkel artikel. Origineel of vernieuwend kan zo’n publicatie niet zijn. Alle elementen zijn her en der al verschenen. Het enige dat er gebeurt is dat gerenommeerde auteurs samen een vuist maken, samen een stuk componeren en samen de uitgever bewerken zodat die compositie de weg vindt naar de drukker – en lekker meetelt op ieders pronklijstje. En dat lukt eigenlijk alleen op basis van het collectieve academische gewicht van de deelnemende wetenschappers. En hoe kom je individueel aan dat gewicht? Door veel ideeën te hebben uiteraard, en vooral veel te publiceren zodat anderen je werk opmerken, en je gezamenlijk een en ander bij elkaar kunt zetten. Het systeem is een vicieuze cirkel die van sluwe netwerkers toppers maakt, waarna voor hen de weg naar steeds weer nieuwe toppublicaties open ligt.
Publiceren in toptijdschriften heeft (in ieder geval in het vakgebied van Nijkamp, de economie) dus weinig met originele inhoud te maken en veel meer met voortdurend aanwezig zijn, contacten leggen en samen iets moois in elkaar steken. Het is een spel – maar wel een spel dat bloedserieus gespeeld moet worden. Het is een prestigieus spel, maar met de groei van onze kennis heeft het dus nog maar weinig te maken. Nijkamp geeft het tussen de regels van zijn weerwoord gewoon toe: er is meestal niks nieuw aan zo’n artikel in een toptijdschrift. Elke slimme zoeker kan op internet de eerdere versies vinden. Hoog tijd dus om het hele circus van beoordeling op basis van publicaties in toptijdschriften met een hoge ‘impact factor’ overboord te kieperen.
Dat zal niet lang meer duren. Stapel was de eerste stap in die richting. De wetenschappelijke gemeenschap kan heel hard roepen dat Stapel en andere krabbelaars uitzonderingen zijn, dat alles goed komt en dat er met de wetenschap niks mis is – maar dan vergeet de wetenschap dat ze aan het infuus ligt. Dat een groot deel van haar centen van de overheid komt. Dat de overheid de baas is en dat dus niet de wetenschap, maar de overheid bepaalt of de wetenschap gezond dan wel ongezond is. En sinds enkele jaren, en vooral sinds Stapel, werd het oordeel van die overheid steeds somberder. De affaire-Nijkamp kan wel een voor een definitieve ommekeer gaan zorgen. Dit gaat niet om een eenzame sociaal-psycholoog, hier struikelt een nationale held. En wat Nijkamp ook zegt – het oordeel is niet aan hem. Van Kolfschooten heeft simpelweg de ware aard van het toppubliceren beschreven. De club Science in Transition kan tevreden zijn – want dat is precies wat de wetenschapsjournalistiek volgens haar zou moeten doen. Alleen, daar gaat de buitenwacht nu over oordelen. Niet met de wetenschappelijke, maar met de eigen normen en waarden. Niks aan de hand, roept Nijkamp (en vele anderen). Maar of er iets aan de hand is, dat maakt de wetenschap niet uit.
Nijkamp hoeft niet te vallen. Dat staat niet vast. Dat is een kwestie van smaak. Maar of hij nu valt of niet, de wetenschap begint daarmee wél vervaarlijk te wankelen.
Het weerwoord van Peter Nijkamp leest u hier.