Puffend en zwetend reed ik het Bloemendaalse Kopje op. Met verzuurde bovenbenen probeerde ik de top van deze heuvel met een maximale stijgingspercentage van 10 procent te halen. Bovenaan de ‘berg’ kwamen twee renners mij tegemoet gereden. Strakke fietsen, mooie pedaaltred en de juiste houding. Nee, geen professionele wielrenners, maar twee dames tijdens hun vrijdagse rondje.
Ik gok dat de twee een paar jaar jonger zijn, dan ik ben. Maar met gemak reden ze door de ‘Bloemendaalse Alpen’. Het was alsof ze niet anders deden. En volgens mij is dat ook zo. Steeds vaker zie ik namelijk vrouwelijke wielrenners voorbij komen. Bij ieder rondje dat ik fiets is de verdeling misschien wel 40-60. Terwijl dat mijn eerste wielerjaren nooit het geval was. Sterker nog, toen mijn zusje een maand na mij een racefiets kocht, was zij de enige wielrenster die ik (in het echt) kende.
De reden van deze sterke groei in het aantal ‘recreatie wielrensters’ lijkt mij duidelijk: Marianne Vos. Na een stortvloed aan tweede wk-plaatsen, nam ze in 2012 eindelijk wraak. De veelvraat pakte zowel de Giro voor vrouwen als het WK. Daar nam ze echter geen genoegen mee. Ook de Olympische Spelen vielen ten prooi aan de Rabobank-renster.
Maar: de succes van Marianne Vos hebben ook effect op mij. Wanneer steeds meer vrouwen gaan fietsen, wordt het niveau ook steeds beter. En je voelt hem al aankomen: uit het wiel gefietst worden door een vrouw, is nog net een tikkeltje erger dan wanneer dat door een kantoorklerk met een beginnend buikje gebeurt.
Het Marianne Vos-effect is dan ook niet alleen het feit dat er meer vrouwen zijn gaan fietsen, maar ook dat ik harder moet gaan trainen. Maar voor Nederlands wielersucces heb ik dat best over. Bij de mannen zit het er de komende jaren namelijk niet in.