Het is maar een heel dun boekje. Net iets meer dan honderd bladzijden. En het gaat niet verder dan het jaar 1100. Blijkbaar was ‘De uitvinding van de katholieke kerk’, zoals de titel luidt, toen voltooid. Het is eigenlijk geen boekje maar de uitgesponnen afscheidsrede van de Nijmeegse hoogleraar middeleeuwse geschiedenis Peter Raedts. En het is een tegenstrijdig boekje.
In de inleiding wijst Raedts er op dat de geschiedenis geen einddoel kent; dat het ‘nu’ geen logisch gevolg is van wat ‘toen’ gebeurde maar grotendeels het product is van toeval. En juist de geschiedschrijving van de Katholieke kerk gaat, schrijft hij, ernstig gebukt onder dat foutieve teleologische denken.
Christus wees Petrus aan als de rots waarop de kerk zou verrijzen. Zo moest het dus worden. En het heeft heel wat zwoegen en zweten gekost, steeds kwam er weer wat tussen, maar nu is het dan zo ver: de paus, de bisschop van Rome, is de absolute heerser over de katholieken. Die vorm van geschiedschrijving, daar wil Raedts zich niet aan bezondigen. ‘Het is mijn bedoeling’, schrijft hij, ‘de pausen terug te plaatsen in de geschiedenis door te laten zien dat de ontwikkeling van het pausschap niet logisch, niet rechtlijnig en ook niet de enige mogelijke was.’
Maar wat schrijft Raedts aan het eind van zijn boekje? Het is 15 juli 1099. De kruisvaarders hebben Jeruzalem veroverd. Ze gaven gehoor aan een oproep van paus Urbanus II, en zijn dwars door Europa getrokken om de moslims uit de heilige plaatsen te verdrijven. Raedts: ‘Wat de keizer van het Oosten noch die van het Westen ooit gelukt was, lukte de paus: Jeruzalem en zijn heilige plaatsen teruggeven aan de christenen. Het was de grootste overwinning die een christelijk leider ooit behaald had. En dit was het moment waarop de rooms-katholieke kerk geboren werd, omdat van nu af alle christenen in het Westen volmondig erkenden dat de paus de opperste leider was van de christenheid. De paus was keizer geworden.’
Het is een mooi galmend einde van de tekst, dat zeker. Maar is het ook waar? Beschouwden alle christenen de paus voortaan als hun leider? De pausen vonden misschien dat ze de baas mochten spelen over alle christenen, maar daar dachten christenen zélf toch écht anders over. Twee jaar na de verovering van Jeruzalem liep de Tweede Kruistocht uit op een totale mislukking. Wég grootste overwinning. En de twaalfde eeuw was de eeuw van de grote ketterse stromingen, te beginnen met de Katharen. Wat er in 1099 ook werd geboren; het was geen lang leven beschoren. En trouwens, dat soort ronkende vergelijkingen met historische gebeurtenissen uit vroeger eeuwen in oost en west – da’s kenmerkend voor historici anno nu, maar niks voor christenen anno 1099, die nauwelijks wisten wat er tien kilometer verderop ooit was gebeurd. Goed, een hoogleraar treedt niet graag buiten zijn vakgebied, maar wie met zo’n brede these start, moet wel weten waar de finish ligt.
En het is eigenlijk een goed boekje. In die honderd pagina’s biedt Raedts een bondige en kritische geschiedenis van het pausschap. Hij schrijft dat de bisschop van Rome zich uiteraard een beetje méér voelde dan andere bisschoppen, vooral in het Westen, want Rome was nu eenmaal het centrum van de wereld geweest, en er lagen daar maar liefst twee apostelen begraven. Eeuwenlang beschouwde de pausen zich dan ook als de arbiters bij uitstek in theologische kwesties. En vele westerse bisschoppen erkenden dat gezag. Diezelfde pausen bleven echter een heilig ontzag koesteren voor de erfgenamen (in naam) van het Romeinse rijk, de Byzantijnse keizers in Constantinopel. Kenmerkend is dat Gregorius de Grote, die in traditionele kerkgeschiedenissen vaak aangewezen wordt als een van de grondleggers van de pauselijke macht, in 602 een slijmerige brief schreef aan keizer Fokas, een generaal die zijn voorganger, Maurikios, zo’n beetje op de troon had vermoord. Wie daar ook op zat, het was en bleef de door God aangewezen keizer en de échte baas over de christenheid. De breuk met het keizerlijk hof, anderhalve eeuw later, was dan ook een kwestie van toeval. Rome werd bedreigd door de Longobarden, en Constantinopel had even geen zin en tijd om een leger te sturen. Uit arren moede vertrok paus Stephanus naar Ponthion, in Noord-Frankrijk, om de Frankische koning Pippijn om hulp te smeken. Pippijn, een raadsheer die kort daarvoor de echte koning opzij had gezet, rook zijn kans. Hij verjoeg de Longobarden, en in ruil daarvoor zegende de paus zijn bewind.
Raedts schetst de ‘uitvinding’ (een verkeerd woord, dus) van de rooms-katholieke kerk als een optocht van toevalligheden. En hij had deze optocht met gemak door kunnen laten lopen, voorbij 1200 tot nu. Want met de verovering van Rome was het pauselijk gezag allesbehalve gevestigd. In de zestiende eeuw wankelde de kerk onder de Reformatie. In de loop van de achttiende eeuw slonk het pauselijke gezag tot bijna niets. Napoleon schafte de functie in feite af (maar het Congres van Wenen hield wel van antiek). Weer een halve eeuw later maakten de Italiaanse nationalisten bijna een eind aan die archaïsche theatervoorstelling op de Vaticaanse heuvel. Om nog maar te zwijgen van wat de nazi’s hadden kunnen doen.
Het absolute pausschap, een ideaal dat zo rond 900 ontstond en zo rond 1100 voor het eerst tot bloei kwam, bereikte in de jaren 1900-1950 een tweede bloei. Met als hoogtepunt de werkelijk pontificale kroning (dat ritueel is later afgeschaft) van paus Pius XII in 1939. Een ceremonieel hoogtepunt én een inhoudelijk eindpunt. De kerk, antidemocratisch, en in de greep van antisemitisme en anticommunisme, had zichzelf toen in grote delen van Europa al afgeschaft. Ze had zich in Spanje, Italië, Duitsland en nog wat kleinere staten van harte neergelegd bij de opkomende fascistische dictaturen. Terwijl het absolute pausschap in de vroege middeleeuwen een progressief ideaal was geweest, een poging om orde en gezag te scheppen op een volstrekt chaotisch continent, was dat begin vorige eeuw een ultraconservatief ideaal. Een almachtige paus moest (vonden zijn aanhangers) zoveel mogelijk verandering tegenhouden. In de middeleeuwen werd de pauselijke macht uiteindelijk gebroken door koningen en Duitse keizers. In de vorige eeuw was dat niet anders. Pius XII hield zich tijdens de oorlogsjaren muisstil – en dat was waarschijnlijk ook de enige reden waarom Hitler hem met rust liet.
De wereld is dol op spektakel, op kleurige gewaden en talentenshows. De paus staat nu meer in de belangstelling dan ooit. Maar de pauselijke macht zal om meerdere redenen onmogelijk te handhaven zijn. Omdat de kerk moet veranderen. Omdat ze moet luisteren naar de gelovigen, en zich moet aanpassen aan de wereldgeschiedenis. De huidige paus, Franciscus, heeft al signalen afgegeven dat hij het absolute en centralistische karakter van de kerkelijke hiërarchie wil afbreken. Ook al zijn zijn kansen gering (de curie zal zichzelf niet laten wegstemmen; kalkoenen stemmen nu eenmaal nooit voor een gezellige kerst), hij voelt aan dat de gelovigen kerk en paus best willen volgen, en respecteren, maar dan moeten diezelfde kerk en paus wél bereid zijn om hén te volgen. Centraal gezag én overleven gaan de komende decennia niet samen.
Peter Raedts, De uitvinding van de Rooms-katholieke kerk. Wereldbibliotheek, 9,90 euro