In de jaren ’50 stuurde de World Health Organization (WHO) voorraden insecticide (DDT) naar Borneo om de lokale bevolking te helpen om malariamuggen te bestrijden. De dode (en giftige) muggen werden al snel opgegeten door allerlei insecten, die op hun beurt weer op werden gegeten door hagedissen. De hagedissen werden kneiterstoned door de DDT wat het weer interessant maakte voor lokale katten om ermee te spelen, en verdomd makkelijk om op te peuzelen. Gevolg: alle katten stierven uit en Borneo werd geteisterd door een rattenplaag die zich te goed deden aan de gewassen. De Britse luchtmacht besloot in te grijpen met Operation Cat Drop en dropte (serieus) kratten vol katten boven het geteisterde dorp, Sarawak.
Deze anekdote laat op humoristische wijze zien wat er kan gebeuren als mensen niet goed nadenken. Binnen de politicologie (en met name tijdens colleges) heeft deze anekdote vaak een extra functie: het laat namelijk feilloos zien wat de risico’s zijn van landen met diepgewortelde ideeën die graag besluiten voor minder ontwikkelde landen maken. Zo was men er in de jaren ’50 er heilig van overtuigd dat als Indonesië (net als het Westen) gewoon meer gewassen zou produceren, het land vanzelf (net als het Westen) meer ontwikkeld, rijker en kortom gelukkiger zou worden. En wie wil er nou niet net zo awesome als het Westen worden? Dat dachten wij ook.
Hoewel deze theorie (ook wel bekend als modernization theory) gelukkig binnen de politicologie al enige decennia is uitgestorven, lijken politici, beleidsmedewerkers en opiniemakers de verleiding van deze maakbaarheidsmythe uit de Internationale Betrekkingen niet te kunnen weerstaan. Zeker wanneer kiezers verwachten dat je als politicus of beleidsmedewerker allerlei “stippen aan de horizon” plaatst, wordt een theorie die je een vast traject belooft des te verleidelijker. Wat is hier op tegen? Welnu, modernization theory gaat er van uit dat alle landen (ondanks diverse cultuur en geschiedenis) hetzelfde pad volgen richting moderniteit. Het eindpunt moet dan een constitutionele liberale democratie zijn, geschapen naar Anglosaksisch evenbeeld. Zolang ontwikkelingslanden maar industrialiseren, seculariseren en urbaniseren komt het allemaal piekfijn in orde.
Toen de politieke realiteit (gedurende de jaren ’60 met name in Afrika en de voormalige koloniën) weerbarstiger bleek te zijn dan gehoopt, besloten politici en beleidsmedewerkers niet de onderliggende assumpties te bevragen – maar gewoon de checklijstjes te veranderen. Buzzwords in de 21e eeuw? Functionerende rechtsstaat, vrijhandel, democratisering, mensenrechten. Enfin. U kunt het rijtje aan NGO-bingo waarschijnlijk zelf moeiteloos verder aanvullen. Sterker nog, u heeft ze waarschijnlijk van de week gelezen in onder meer een Volkskrant-column van Sheila Sitalsing en voorbij zijn komen als de hoofdargumenten van het “stem voor”-kamp inzake het aanstaande referendum over het associatieverdrag met Oekraïne. Want een “ja”-stem tijdens het referendum zal de weg naar voren inluiden voor Oekraïne: meer mensenrechten, meer handel, meer democratie, meer kittenplaatjes, meer vrije markt. Kortom: what’s not to like?
Toch is het belangrijk voor kiezers zich te realiseren dat de politieke realiteit zich zelden laat vatten in “checklijstjes”. Laat staan dat democratie kan worden ingezet als exportproduct, gevangenissen bouwen de rechtsstaat bevordert, of schooltjes automatisch de economische concurrentiepositie. Sterker nog, het is een gevaarlijke denktrend. Wie dit dramatisch vindt klinken, moet nog maar even goed kijken naar de situatie waar de gemiddelde Afghaanse of Iraakse burger (door wier schade wij maar niet wijs lijken te willen worden) zich vandaag de dag in bevindt. Want naast WMD’s bleken ook significante resultaten van de wederopbouw niet te vinden in Irak: of het nu ging om bouw- en infrastructuur-projecten of “democratiserings”-projecten, naar (conservatieve) schatting is er 8 miljard dollar pleite. In Afghanistan: 45 miljard dollar. Dan laten we voor het gemak nog maar even de gevallen soldaten, burgerslachtoffers en de huidige oorlogssituatie in zowel Afghanistan als Irak buiten beschouwing.
Zeker, er staat in Oekraïne (iets) minder op het spel en het associatieverdrag zal ook minder impact hebben dan zowel het “ja” als “nee”-kamp ons willen doen geloven. Toch zijn er reële zorgen voor de Nederlandse burger die niet direct worden beantwoord. Zo is het nog maar de vraag of geld lenen aan Oekraïne niet hetzelfde is als geld in op een bodemloze put mikken, aangezien Oekraïne geen ervaring heeft met onderhandelen met de Europese Centrale Bank of de Europese Commissie en ook totaal niet is geïntegreerd in de Europese markt. Daarnaast is het simplistisch om elke pro-EU politicus te zien als een onvoorwaardelijke partner. Een steen waar wij ons wel vaker in Oost Europa aan hebben gestoten, zo bleek ook uit dit zeer lezenswaardige tweeluik over het Poolse “succesverhaal” in de EU. Vooralsnog heeft elke machthebber in Oekraïne oligarchen nodig (of moet er op zijn minst eentje zijn); zonder dit kan je niet succesvol regeren. De grote vraag is hoe de VS en de EU verwachten dat de boel aldaar ooit eens gaat renderen, en zo ja: op welke termijn dan?
Tegelijkertijd is de grootste punt van kritiek dat ook weer in dit geval (zoals altijd het geval bij modernization adepten) de lokale bevolking over het hoofd wordt gezien. Het “stem voor” kamp vraagt eigenlijk van de Oekraïense regering het breekijzer tegen Rusland en Moskou te zijn wat wij zelf niet kunnen of durven te zijn. “Gaan jullie maar even met die pestkop praten, we’ve got your back”. De vraag is of Oekraïne hier wel op kan vertrouwen, zeker gelet op de afwachtende houding van de NAVO ten opzichte van de Baltische partnerstaten. Ook het track record van de EU is niet best: deze heeft in aanloop naar de crisis op de Krim laten zien zich meer te bekommeren om haar eigen ritueel uitbreidingsfetisjisme dan het lot van Oekraïne en haar burgers.
Mede daarom moeten wij ook niet naïef zijn: de politieke elites in de Russische grensgebieden hebben allemaal een flinke klont boter op het hoofd. Zo zijn de Baltische staten na de financiële crisis het hardst gaan snijden in de defensiebudgetten. Oekraïne kreeg het zelfs voor elkaar 20-25 procent van het totale defensiebudget van 2014 kwijt te raken, onder meer doordat defensiefabrikanten $81 miljoen van elk $100 miljoen order wisten af te romen. Bij de Baltische staten is de situatie knip-en-klaar: deze moeten toegeven dat ook zij een inschattingsfout hebben gemaakt ten aanzien van Rusland, en nu puntje bij paaltje komt graag de strategische rekening bij de NAVO (lees: Amerika) en de EU willen leggen. Oekraïne is minder fortuinlijk en valt letterlijk tussen Russisch wal en Europees schip. Het land koopt niets voor Europese vergezichten, en zeker geen veiligheid. Voor veiligheid kan de Oekraïense burger nergens aankloppen: EU belooft vooruitgang in ambtelijke en diplomatieke taal, en terwijl de NAVO (lees: Amerika) en Rusland zichzelf verliezen in politiek getouwtrek worden met name elites gepaaid die vooral goed zijn in het doorsluizen van belastinggeld.
Hoe is het zo ver gekomen? Sinds de Koude Oorlog hadden de Europese landen en Amerika het idee dat via strategische partnerschappen, wederzijdse handel en het betrekken van Rusland in de diplomatieke kring, er vanzelf wel een liberale democratie zou komen in Moskou. Zoals VU-collega Diesen betoogde in zijn (overigens zeer lezenswaardige) dissertatie vorig jaar: door het opstellen van acquis waaraan nieuwe lidstaten moeten voldoen, bepaalt de EU voor zichzelf de standaard en dus ook wie er mee mag spelen. Hieruit is al vroeg duidelijk geworden (en dit geldt ook voor de NAVO) dat Russisch lidmaatschap en dus volledige samenwerking met Rusland nooit de intentie is geweest en ook nooit zal worden.
De NAVO en EU zijn dus nooit bedoeld als vehikel van samenwerking met Rusland maar eerder als verzekering tegen. Hierdoor hebben deze beide organisaties zich een bepaalde onderhandelingsattitude eigen gemaakt die gebaseerd is op twee facetten (1) geruststellen van Rusland (‘nee, dat raketschild is niet tegen u meneer’) gecombineerd met (2) deterrence door het samenklonteren van militaire en monetaire belangen. Deze houding van het Westen, en de onvermijdelijke Russische reactie hierop, wordt eveneens gesignaleerd door de Amerikaanse politicoloog John Mearsheimer in het artikel in Why the Ukraine Crisis is the West’s Fault. Hij gaat een paar stappen verder door te constateren dat het Westen een lange geschiedenis heeft in Oekraïne en diverse pogingen heeft ondernomen om deze om te bouwen tot Westerse enclave aan de Russische grens.
De huidige crisis in Oekraïne laat zien hoe de EU en de NAVO zich hebben laten meeslepen in moderniserings-checklijsten, en ondertussen blind waren voor het effect van deze partnerschappen op het Russische wereldbeeld. En oh ironie, de modernistische naïviteit die debet is aan de Russische beer die op de borst slaat wordt nu wederom aangedragen door het “ja kamp” als oplossing tegen de Russische beer. Kortom: een van de oorzaken van het probleem wordt hier gek genoeg aangedragen als oplossing.
Europeanen gniffelen vaak maar wat graag om het Amerikaans exceptionalisme maar het debat omtrent het associatieverdrag met Oekraïne laat duidelijk zien dat ook Europese Westerlingen graag in hun eigen exceptionalistische modder rollen. Wat onze geopolitiek echter nodig heeft, zijn geen zelfvoldane, bijna Orwelliaanse varkentjes, maar een olifant met een hele dikke snuit die het moderniseringssprookje uit komt blazen.