Kan iemand mij uitleggen wat wij als psychiaters niet goed doen in de communicatie met de maatschappij? Terwijl ik op een congres ben waar ik om de oren word geslagen met hersenscans en neurotransmitters word ik tegelijkertijd geconfronteerd met de vraag of verslaving een gebrek aan wilskracht is en indicatief is voor een ‘slap karakter’. Het wilskrachtmannetje met die enorme spierballen hebben we nog steeds niet ontdekt op een hersenscan, of hij moet zich zo razendsnel verstoppen dat we hem telkens net missen. Ik word soms moedeloos en wanhopig van dit gebrek aan kennis met alle negatieve gevolgen voor de patiënten in kwestie; iemand met suikerziekte ‘verwijt’ je ook niet dat hij een slappe alvleesklier heeft of misschien wel ‘is’? Het brein is voor velen nog steeds die magic box waar je vrije wil, goed en kwaad en andere religieuze fossielen op kan projecteren.
Terugkomend op mijn vraag: ik denk dat wij als psychiaters ons te vaak opsluiten in een ivoren of nog veiliger, een aluminium toren en onvoldoende zichtbaar zijn. Dat heeft allerlei negatieve gevolgen. Neem bijvoorbeeld de recente draconische maatregelen om te bezuinigen in de GGZ. Het is uitermate triest dat wij als beroepsgroep jarenlang hebben nagelaten om deze maatregelen vóór te zijn door meer te focussen op transparantie en effectiviteit in onze beroepsuitoefening. Het is natuurlijk reuze fijn dat allerlei speltherapieën mensen helpen om dichter bij dat innerlijk gekwetste kind te komen, maar in een tijd waar geld duur is geworden moeten we behandelingen kunnen verantwoorden, net zoals een chirurg of internist dat ook moeten doen.
Hippocrates staat inmiddels tegenover politiek en commercie en moet zich in het beklaagdenbankje verantwoorden waarom hij goede zorg wil bieden. Sterker nog, hij wordt soms gedwongen om zijn beroepsgeheim te relativeren en te frauderen omdat zijn inspanningen anders niet vergoed worden door de zorgverzekeraar. Psychische aandoeningen lijden tot enorme kosten door verminderd functioneren, en dan heb ik het nog niet eens over de vaak desastreuze gevolgen voor de kwaliteit van leven van patiënt en zijn omgeving.
Stoornissen van de psyche zijn lastig. De psychiatrie is een relatief jong vak en soms droom ik dat het al 2214 is. De patiënt met een paniekstoornis komt bij de psychiater en krijgt een beeldvormende helm op zijn hoofd. Beiden kijken naar het grote scherm op de muur en de psychiater knikt goedkeurend. Na drie maanden therapie is het duidelijk dat de verbindingen met de Amygdala, de panic button die voor veel angstklachten zorgt, zijn afgenomen en de patiënt ervaart in het dagelijks leven ook minder paniekklachten waardoor hij gelukkig weer aan het werk kan. De volgende patiënt is een jongeman die medicamenteus wordt behandeld voor een drugsverslaving. Ook bij hem zijn de resultaten duidelijk aan te tonen en stemmen positief. Het stofje Dopamine dat het beloningscentrum, de Nucleus Accumbens, telkens stimuleerde, lijkt nu beter gereguleerd te zijn waardoor de patiënt geen drugs meer nodig heeft om zich goed te voelen.
Deze (nog) fictieve voorbeelden laten zien dat het brein en de behandeling van haar eventuele stoornissen helemaal niet magisch hoeven te zijn. Medicalisering en aanscherping van ons vak levert in mijn ogen alleen maar voordelen op. Het taboe zal afnemen omdat er minder ruimte komt voor veroordelende begrippen zoals karakterzwakte en gebrek aan wilskracht. Sterkere objectivering van het brein en haar eventuele pathologie zou er ook wel eens toe kunnen leiden dat we eindelijk niet meer worden beschouwd als het ‘afvalputje’ van de maatschappij. Immers, als wij het niet kunnen aantonen of behandelen dan zou het best eens zo kunnen zijn dat sommige problemen simpelweg het gevolg blijken te zijn van suboptimale keuzes die we als maatschappij met elkaar maken. Zoals bijvoorbeeld het tolereren van drugs- en alcoholmisbruik, waar het kwetsbare brein vervolgens weer de dupe van wordt.