De dood van Régine Beer, een van de laatste Joodse overlevenden van het uitroeiingskamp Auschwitz-Birkenau, betekent meteen ook dat Auschwitz en gelijkaardige verdoemde plekken uit die tijd weldra echt tot de geschiedenis zullen behoren. Regine gaf tot op het laatste moment lezingen in scholen en verenigingen om de herinnering levendig te houden en de jeugd te waarschuwen voor het fascisme. Maar onherroepelijk verdwijnen de getuigen en gaat ook Auschwitz tot de inventaris van jaartallen, plaatsnamen en feiten behoren.
De geschiedenis van de geschiedenisboekjes dus. Dat zal een schok betekenen voor de nabestaanden, zeker voor de Joodse gemeenschap die de Holocaust een absolute en onherleidbare, mythische betekenis geeft, kwalitatief verschillend van alle andere genocides die onze beschaving telt.
Waardoor het fenomeen ook onvermijdelijk in de greep kwam van de zionistische propaganda en de expansionistische retoriek van de staat Israël. Zie ook de perikelen rond het Mechelse Holocaustmuseum, onder druk uiteindelijk toch weer hertekend tot Joods memoriaal, en de kritiek daaromtrent van historicus Gie van den Berghe.
Stuitend maar geheel logisch is de terugslag van revisionistische en negationistische theorieën die de gaskamers naar het rijk der fabelen verwijzen. Robert Faurisson (1929) geldt als de stamvader van dat negationisme, dat overigens in de meeste Europese landen strafbaar is. De Holocaustontkenning, die op geen enkele empirische argumentatie steunt, is met andere worden het pervers neveneffect van de Holocaustindustrie (een term van de Amerikaans-Joodse politicoloog Norman Finkelstein) die het fenomeen historisch isoleert en politiek instrumentaliseert. Beiden sluiten elkaar uit en houden elkaar in stand. Met dat verschil dat laatstgenoemde het recht van de overwinnaar uitoefent om sowieso geschiedenis te mogen schrijven. Hét groot verhaal dus, dat tot lering strekt.
De vraag is echter of die epische reconstructie iets anders kan zijn dan een karikatuur van zichzelf, omdat het verhaal jammer genoeg van meet af aan twee kanten heeft. Opnieuw moet ik Gie van den Berghe citeren, die stelt dat de waarheid van de slachtoffers ook altijd een andere, parallelle waarheid van de daders (en dus de beulen) impliceert.
Wie waren ze, wat dreef hen, hoe kwamen ze daartoe? Waren de slachtoffers dan op het verkeerde moment op de verkeerde plaats? Dat is een vraag die Regine Beer zich niet kon en ook niet hoefde te stellen, maar die wel lonkt vanuit dat zwart gat “geschiedenis” genaamd.
Enig Schopenhaueriaans pessimisme is hier gewettigd. Het menselijk sadisme lijkt een habitus te zijn die overal zijn weg zoekt: we zijn gewoon wreedaardig, zoals onze naaste biologische verwanten, de chimpansees. Sterker nog: intelligentie en empathisch vermogen lijken de voorwaarde tot wreedheid, zijnde het gewild en bewust doen lijden van de andere. Wreedheid is gewoon negatieve empathie, die op een zeker moment zelfs met lustgevoelens bij de dader gepaard gaat.
Ik verwijs naar het fameuze Milgram-experiment uit 1961 (niet toevallig het moment waarop Adolf Eichmann in Israël terecht stond) aan de universiteit van Yale. Daarin werden proefpersonen gevraagd om ondervraagden die een fout antwoord gaven, te bestraffen met electroshocks. Dat deden ze ook probleemloos, tot 450 Volt en onder luid geschreeuw van de slachtoffers.
De “daders” waren geen nazi’s maar brave studenten die gewoon deden wat van hen verwacht werd. En die allicht toch ook enig plezier hadden in de hen toegekende macht over de andere.
De verwisselbaarheid van slachtoffer en beul maakt zelfs een hel als Auschwitz tot een historisch dubieus gegeven. We zijn allen losgeslagen chimpansees. Hoezeer de moraal zich ook inspant om goed en kwaad ondubbelzinnig te identificeren: ja, wij, weldenkende lieden, hadden in de juiste omstandigheden ook wel die kampbewaker kunnen zijn.
Een gedachte die ik vroeger reeds als morele strikvraag stelde, toegepast op de Belgische volksvijand nr. 1: “Wat had u gedaan moest u Marc Dutroux zijn geweest?” Het enige logische antwoord is uiteraard: “Net hetzelfde, anders was ik Dutroux niet!”
Wat de Joodse filosofe Hannah Arendt (1906-1975), net in verband met de Holocaust, de “banaliteit van het kwaad” heeft genoemd, namelijk het feit dat al die nazi’s gewoon deden wat van hen verwacht werd, ook de kampcommandant, is nog een understatement. De werkelijkheid is nog confronterender: er is helemaal geen goed of kwaad, er zijn alleen situaties en reflexen, belangen en drijfveren die tot dramatische collusies leiden.
Net de fascistische methodes die de staat Israël erop nahoudt, naar eigen zeggen nodig voor het voortbestaan, bewijzen hoe snel de “good guy” een “bad guy” kan worden, ook weer gebonden uiteraard aan een ideologische lezing van de feiten.
De schuldvraag is dan uiteraard evenzeer gebonden aan partijdigheid. Een proces is een therapeutisch ritueel voor de samenleving, een duiveluitdrijving, maar geen waarheidsonderzoek. Op het Neurenbergproces in 1945-1946 bleek een groot deel van de beklaagden zich helemaal niet te realiseren dat ze een misdaad hadden begaan.
Ook Adolf Eichmann pleitte tijdens zijn proces onschuldig. Ik denk zelfs niet dat het puur om een tactisch manoeuvre ging om aan de doodstraf te ontsnappen: ze voelden zich echt als de proefpersonen in bovenstaand wetenschappelijk experiment, namelijk ingebed in een scenario, een ernstig spel met regels die moesten gevolgd worden.
Een situationistische lezing van de geschiedenis laat van die geschiedenis geen spaander heel. Later verklaarde de nazi-jager Simon Wiesenthal dat Eichmann in een andere context net zo goed roodharigen had kunnen laten ombrengen, of alle mensen waarvan de familienaam met een K begon.
Als ik die gedachtegang verder zet, had hij ook een gedreven missionaris in Afrika kunnen zijn, een sloppenwijkwerker in Brazilië, of een vrijheidsstrijder, misschien zelfs een Nobelprijswinnaar. Een weergaloze Jodenmop die eigenlijk heel het principe van de historische kritiek genadeloos om zeep helpt.
Welke lessen vallen er dan uit de geschiedenis te trekken? Kortweg: geen. Toch geen nuttige lessen om de toekomst te bepalen. Dat we ontaarde mensapen zijn wisten we al, verder bewijsmateriaal is niet nodig. Wie het niet zelf heeft meegemaakt, kan dus niet anders dan afstand nemen. De zogenaamde onverschilligheid/onwetendheid van de niet-betrokken generatie komt allicht voort uit dat ontnuchterend besef.
De verplichte schoolbezoeken aan de Mechelse Dossin-kazerne, nu dus Holocaustmuseum, kunnen niet verhinderen dat een discrete ironie zich meester maakt van jonge bezoekers. Een ironie die de geschiedenis eerder bekijkt als “a tale, told by an idiot, full of sound and fury, signifying nothing”, zoals Shakespeare in Macbeth het leven kenschetst, dan als een consistent verhaal waar iets mee aan te vangen valt.
Voor historisch geconditioneerde humanisten is dat een onzettende vaststelling. Er groeit vandaag een jeugd op voor wie Hitler een nobele onbekende is, en die W.O.I en W.O.II amper uit elkaar kan houden. Met de 100-jarige herdenking van het begin van de eerste wereldoorlog zijn de schooluitstappen niet te tellen, en komt er een heuse toeristische loopgravenhype op gang.
Allen daarheen, er wordt gelachen en gespeeld, en waar er ingetogenheid heerst is ze opgelegd. Amateurgroepen komen in reenactments de Slag bij Passendale naspelen (in 1917 goed voor 500.000 échte doden) en vallen vrolijk neer, zonder dat iemand dit smakeloos of respectloos vindt. 1914-1918 is definitief geschiedenis. Vermaak en scherts duwen het drama weg. Voor wanneer een Auschwitz-komedie?
Deze onvermijdelijke transitie van individueel trauma naar collectief geheugen en zo naar het geschiedenisboek, tot aan de reenactment als parodie, maakt het vergeten mogelijk. Iets wat nu net al die Holocaustmusea ter wereld willen vermijden, maar toch: men kan niet leven en ageren vanuit een emotioneel en moreel bezwaarde overvolle geheugenschijf die het heden overschaduwt. We kunnen niet anders dan vergeten, bagatelliseren, wat in se onherroepelijk is en ons ook niets wijzer maakt.
Daardoor is bijvoorbeeld ook de slachtpartij die Karel de Grote liet uitvoeren onder de Saksen in 782 vandaag maar een onbelangrijke voetnoot, terwijl er toen ook getormenteerde Regine Beers rondliepen die het probeerden na te vertellen. Het Dagboek van Anne Frank is een ontroerend document, maar welke lessen vallen er verder uit te trekken?
Ondertussen zijn Ruanda (1994) en Srebrenica (1995) al gepasseerd, er zullen nog Holocausts plaats grijpen, maar ze zullen nooit zo heten en eigenlijk zal alles anders zijn, behalve de dood en het lijden.
Terecht wijst de jeugd die onmogelijke opdracht af, om vanuit het verleden een maakbare toekomst te destilleren. Het is absurd om jongeren te confronteren met een vijfduizend jaar oude lijst van misdaden tegen de menselijkheid, inclusief een soort morele verantwoordelijkheid daarvoor, én tegelijk met de onveranderbaarheid van de menselijke natuur, zie nogmaals bovenstaand experiment.
Het vergeten is dan geen vergetelheid, maar een actieve verwerping van een gemythologiseerde historiografie die men ons oplegt en die ons dwingt om zin te halen uit het verleden, als handboek en richtsnoer.
Het feit dat we niets bijleren en amper wat onthouden deprimeert en lucht op tegelijk. Misschien zit er helemaal geen logica in Auschwitz, geen transcendente waarheid, behalve dan de biologische waarheid van de mensaap en de verzamelde trajecten van elke deelnemer, slachtoffer of dader, gecollapst tot één absurde realiteit.
Daar kan dan een film- en boekenindustrie van leven (een Holocaustindustrie op zich), het kan boeiende fictie, horror of moraliteiten opleveren, of historische reconstructies ten velde, doch perspectief levert het niet op. Ik weet dat dit schandalig klinkt, maar het is nodig om de geschiedenis te demythologiseren, ten einde het heden te ontlasten.
Wat overblijft, is de daad op het moment zelf, en het momentane bewustzijn, in het enkelvoud: waarom doe ik dit? Wie of wat drijft me ertoe, hier en nu? Het teruggeworpen worden in het heden is de enige uitweg. Zonder de geschiedenis als alibi. Misschien is dat wel een ontsnappingsroute uit die tale, told by an idiot. Het lijkt me alleszins de enige mogelijke redding van het begrip “vrijheid”.