Hoe kritisch is kritiek?

09-03-2014 12:47

Veel meer dan de veldslag in Kiev, een paar weken geleden, intrigeerde de getuigenis van Abby Martin in de studio’s van de Poetingezinde façadezender Russia Today. Het nieuwsanker stak er zowaar een tirade af tegen Vladimir Poetin en de bezetting van de Krim. Nog veel verrassender echter was de reactie van het regime: helemaal niets. Geen sanctie, geen ontslag, geen Siberisch werkkamp: ze kreeg nog net geen felicitaties.

Na Pussy Riot is het blijkbaar tijd voor een nieuwe aanpak van Russische dissidenten, onder het motto: “Laat ze begaan”. Meteen was dit niet alleen de zoveelste gril van de nieuwe tsaar met de Neanderthaler-neus, maar ook een onthutsend spiegelbeeld van wat in onze eigen Westerse “vrije” samenleving gaande is.

Verlicht despotisme

Iemand moet Poetin duidelijk gemaakt hebben dat meer individuele vrijheid, toegekend op een goed gekozen plek en tijdstip, meer bewegingsruimte voor een totalitair regime kan creëren. Die adviseur verdient zonder meer een medaille: hier is lectuur aan vooraf gegaan. En niet alleen van Georges Orwell.

De Florentijnse filosoof-dichter Niccolò Machiavelli wees er in zijn Il Principe (1513) al op dat potentaten die zich alleen met vleiers omringen hun ondergang tegemoet gaan. Er bestaat een soort entropiewet die zegt dat geïsoleerde macht, die enkel nog hoort wat hij wil horen, zijn greep op de dingen verliest en eindigt zoals Hitler in de Berlijnse bunker, mei 1945.

Vleiers en ja-knikkers

Kritiekloze vleiers en ja-knikkers zijn de grootste bedreiging voor een heerser, ze dienen zonder meer gelikwideerd. Hitler besefte dat niet, Stalin evenmin (toen men hem wekte om te zeggen dat Duitsland Polen was binnengevallen, ontstak hij naar het schijnt in woede…tegen de leugenaar die hem die boodschap bracht).  

De intelligente heerser luistert en gebruik kritiek als een hefboom voor zijn eigen macht. In dat opzicht getuigt het idee van de onbekende Poetin-raadgever om de rebel Abby Martin haar gang te laten gaan van groot inzicht: allicht is hier de repressieve tolerantie terug uitgevonden.  Elke tegenstand is een hefboom naar méér macht.

Vrijemeningscultuur als bliksemafleider

Dat maakt, bizar genoeg, echter ook de kritische journaliste zelf tot een objectieve bondgenoot van het Poetin-regime, om niet te zeggen een werktuig. Ook al is ze compleet ter goeder trouw (of net daarom), toch functioneert ze als signalengeefster en informatiebron voor het regime, vertolkt ze buikgevoelens die breder resoneren (in Rusland zelf is 70 procent niet gewonnen voor een militaire interventie op de Krim).

Zelfs Pussy Riot en Femen wacht die vrolijke eindbestemming van carnavalsvereniging. Dat is interessant en verhelderend voor de manier hoe onze eigen vrijemeningscultuur functioneert als bliksemafleider. Hoe kritisch kan kritiek zijn?

Amorele deugnieten

De beruchte “vriendschap” tussen Frederik II van Pruisen en de revolutionaire filosoof Voltaire geeft een verdere inkijk op deze synergie tussen macht en cultuur. Frederik gebruikte Voltaire om op de hoogte te blijven van de tijdsgeest, terwijl Voltaire tussendoor spionneerde voor de Franse koning. Twee amorele deugnieten waren het, elkaar waard.

Ik wil het dan nog niet hebben over de minachting van Voltaire voor negers en zijn antisemitisme in Illo tempore non suspecto. Voltaires legendarische subversiviteit, die hem tot op vandaag tot icoon van het kritisch denken en schrijven maakt, was voor een groot deel verweven met zijn positie van steuntrekker aan het hof van de Pruisische vorst. Deze was, in tegenstelling tot Louis XV, wél slim genoeg om een rebel aan zijn borst te koesteren.

Verlicht despoot

Het “Centrum van de Verlichting” zoals Voltaire al in die tijd werd genoemd, kneedde zijn aristocratische intimus intellectueel én emotioneel tot de status van “verlicht despoot”,- een dictator dus die niét lijdt aan een bunkervisie en elke revolutie kan overleven. Hun briefwisseling, die bijna het karakter krijgt van liefdesproza, suggereert een homo-erotische band tussen raadgever een heerser.

Aldus Voltaire aan zijn beschermheer: “Wij zijn geboren met een hart dat dorst naar hartstochten en waaraan wij moeten voldoen zonder ons door die verlangens te laten beheersen. Een van de grootste zegeningen die wij de mensheid kunnen brengen is bijgeloof en fanatisme uitroeien, de machthebbers beletten degenen te vervolgen die anders denken”.

Les extrêmes se touchent

Hoe luider de filosoof roept dat de rede en de vrijemeningsuiting hem heilig zijn, des te beter kunnen redelijke dictators hem beluisteren om hun communicatiestrategie bij te stellen. “Ecrasez l’Infâme!” brulde Voltaire naar de barbaren die zijn verhalen niet lusten.  Andermaal: hoe kritisch is kritiek?

En om nu terug te keren naar Poetin: toen hij de superrebel Edward Snowden in 2013 asiel gaf, moet er bij die erudiete klokkenluider toch een belletje zijn afgegaan. Voltaire in Potsdam? Snowden in Moskou? Les extrêmes se touchent? Hebben rebellen en dictators meer gemeen dan verbetenheid? Is de postmoderniteit toch al ouder dan we dachten?  

Ondertussen in het vrije Westen

De term “verlichte despoot” moet dan ook gezien worden als een eufemisme: het gaat gewoon over intelligente dictators en een tactische recuperatie van intellect. De fascinatie van linkse intellectuelen voor dat verlicht absolutisme is algemener dan men denkt, ze schijnen elkaar echt aan te trekken. Exemplarisch gebleven is de reis van Jean-Paul Sartre in 1954 naar de Sovjet-Unie, waarna hij in Libération de onbeteugelde vrijheid van mening bezong in dat land. Goelags? Nooit van gehoord. Later zou de Chinese dictator Mao-Tse-Toeng de nieuwe held van links in het Westen worden.

Een en ander doet ons uiteindelijk, in het zog van Theodor Adorno (Dialektik der Aufklärung, 1947), twijfelen aan dat onding zelf, Verlichting genoemd. Wie of wat wordt er verlicht? En waartoe? Mogelijk ging het heel de tijd, vanaf Machiavelli, al om een bereidheid van kritische massa om eerder met de macht cohabiteren dan hem te bestrijden.

Maatschappelijk debat als apotheose van de westerse democratie

De instrumentele rede die Adorno alomtegenwordig acht, zeggen we maar het strategisch denken, maakt ook van de kritiek een overlevingsmiddel, en wel voor twee antipoden: de machthebber en de dissident. Beiden hebben elkaar nodig, de massa kijkt toe.

Dat brengt ons naadloos bij het groot maatschappelijk debat, als apotheose van de westerse democratie. Olalala, wat gaat het er heerlijk luidruchtig aan toe op facebook en twitter. Wat genieten we toch met volle teugen van de free speech-cultuur. Het is echter niét zo dat in de meningencultuur alle meningen even belangrijk zijn. Het zijn de zogenaamde opiniemakers, het zootje columnisten, die zich opwerpen als actieve performanten van de vrijemeningscultuur. De rest is decor. Het hysterisch-theatraal karakter van hun prominent ideeënliberalisme fungeert echter dikwijls als alibi en dekmantel voor een inbedding in de machtsstructuren. Ze zijn de narren van de hedendaagse hofcultuur.

Journalisten, schrijvers, kunstenaars, heel de academische reutemeut, traditioneel left-wing, allen stellen ze zich aan als grote en kleine Voltaires in Potsdam. Hoe meer en hoe luider ze kabaal maken, hoe beter voor het systeem. Cultuursubsidies allerhande maken de reflux nog vloeibaarder.

Kritiek als advies

De klassieke én nieuwe (sociale) media fungeren als verbindingskanaal tussen de intellectuele wereld en het politieke universum, dat de kritiek verwerkt als feedbackinformatie, “advies” dus. Iets gelijkaardigs merkt men met een consumentenorganisatie zoals Test-Aankoop: als “kritische” observatoren leveren ze de markt waardevolle indices over productontwikkeling en bevorderen heel het winstgevende spel van behoeftencreatie en – bevrediging.

Tal van ombudsdiensten tenslotte perfectioneren die recuperatieve relatie tussen kritiek en systeem: de ombudsman, doorgaans betaald door de instelling aan wie de kritiek is gericht, kanaliseert het ongenoegen en rapporteert aan zijn broodheer. Zelfs een “kwaliteitskrant” als De Standaard heeft nu een ombudsman danwel pispaal in dienst: veel handelbaarder dan externe mediakritiek. De ombudsman is de nar uit de middeleeuwen: een verzamelaar van hekel en spot, waardoor de druk van de ketel gaat en de machthebber geïnformeerd blijft.

Underground

Al deze voortzettingen van de lijn Machiavelli-Voltaire doen me ernstig twijfelen aan de mogelijkheid om een systeem, een maatschappijstructuur, echt te ondermijnen. Poetin kan nog afgezet worden (en vervangen door een andere al dan niet verlichte despoot), maar wie of wat kunnen wij nog afzetten? De democratie is per definitie het optimum (Churchill: “Het minst slechte systeem”), dus zal elk politiek stelsel, waar dan ook ter wereld, evolueren naar een democratie waarin…de vrijemeningsuiting perfect is afgestemd op de continuïteit van de macht.

Achter de politieke macht zit uiteraard de economische macht, de geglobaliseerde vrijemarkteconomie van de beurs en de bankensector, die als zelfbesturend mechanisme niet meer vatbaar is voor omverwerping.

De existentiële twijfel van de dissident is onvermijdelijk. De idee dat de staatsveiligheid mijn geschriften bestudeert, niet om me te vervolgen maar om ze als “input” te gebruiken ter versterking van het regime, maakt elke pen bij voorbaat corrupt.

Met deze annulering van de revolutie, en de vaststelling dat kritiek alleen maar het tegendeel oplevert, namelijk meer van hetzelfde of een variatie erop, kunnen echte dwarsliggers maar één ding doen: recht naar de hel vertrekken.

De underground, het vrijwillig verzaken van media-aandacht en dus systeemrecuperatie, is het enige wat cultuur kan redden. De vraag is, of ze dan nog cultuur kan genoemd worden. De diepbetreurde Voltairiaanse rebel én intimus van het Belgische vorstenhuis Jan Hoet zou dit met klem ontkennen.

De auteur is een Vlaams filosoof, columnist en blogger.