Zelfmoord is nog nooit zo in de mode geweest, stelt Jeroen Brouwers, in zijn monumentale werk De laatste deur, een literaire geschiedenis van zelfdoding (klinkt wat minder crimineel dan zelfmoord) van Nederlandstalige schrijvers. Wat u zegt: een toepasselijk onderwerp voor het voorjaar, nu de natuur weer explodeert van levenslust en de vogels erop los kwinkeleren.
Als je zijn uitputtende overzicht leest – al in 1983 verschenen, maar nu herzien en uitgebreid – over de schrijvers die sedert het begin van de achttiende eeuw de deur van het leven met een klap dicht sloegen (vrij naar Rilke) krijg je het idee dat zelfdoding altijd in de mode is geweest. Het is de toon van begeesterde solidariteit – oordelen wil Brouwers niet over al die schrijvers die er een eind aan maakten – die die je door dit fascinerende werk trekt. En natuurlijk vanwege zijn persoonlijke betrokkenheid: Brouwers raakte al in de jaren zeventig geïntrigeerd door een golf van zelfmoorden in zijn kring van vrienden en collega’s. Hij wilde die bevriende zelfmoordenaars gedenken ‘met liefde en schoonheid’ door hun doodsgeschiedenis te beschrijven. En al gauw breidde het macabere onderwerp, dat je aanzet je in het leven te verdiepen, van de ander en van jezelf, zich tot historische dimensies uit: zelfmoord in de Nederlandstalige letteren door de eeuwen heen. De zelfgekozen dood van de schrijver werd het levenswerk van Jeroen Brouwers.
Vrij argeloos kwam Brouwers bij de geschiedenis van de zelfdoding terecht. Als hij in 1971 een feestje bezoekt van schrijver Jan Emiel Daele staat het leven nog in het teken van zorgeloosheid en eindeloos feestgedruis.
“Tegen de muur van de woonkamer hing een metershoog en – breed affiche dat in lichtgevende rode letters te lezen gaf: werp al uw kommer op de Heer. Maar er was veel muziek (Jimi Hendrix beging zelfmoord) en altijd waren er bloemen en heerste er liefdegelijkende vriendschap en er viel volop te lachen altijd (Anneke de Witte beging zelfmoord); we filosofeerden over literatuur en de grote werken die we, ooit, zouden schrijven (Jan Emmens beging zelfmoord); drank was er genoeg en allerhande rookwaar (Henry de Montherlant beging zelfmoord), en nergens was er een vuiltje aan de lucht (Yasunari Kawabata beging zelfmoord). Achter op het volgende boek van Daele, De achtervolgers, prijkte de foto van de auteur, staande in zijn verwilderde tuin, met op de achtergrond zijn bolwerk van een huis.”
Een paar jaar later schoot Jan Emiel Daele eerst zijn vrouw en vervolgens zichzelf dood.
In mijn leven trok vooral de zelfmoord van schrijver Joost Zwagerman en presentator/dichter Wim Brands de aandacht. Beiden kende ik, zij het oppervlakkig, en hun dood was een schok. Joost Zwagerman vond ik aanvankelijk een opportunistische praatjesmaker die in de jaren tachtig schaamteloos aansluiting zocht bij de literaire stroming (verbeelding versus werkelijkheid, vooral uitgevent door het literaire blad Revisor) die hem de kortste weg naar beroemdheid garandeerde.
Later ben ik zijn werk meer gaan waarderen, vooral toen hij zich ontpopte als essayist en geestdriftig kunstbeschouwer. Maar het stigma van opportunisme en hypocrisie is tot in de dood aan hem blijven kleven, want juist de man die stelde dat zelfmoordenaars ten prooi zijn aan egomanie en zelfobsessie en die op de bres stond voor de ontredderde nabestaanden keerde het leven en zijn dierbaren de rug toe.
De media verzwegen zoals gewoonlijk op welke manier Zwagerman er tussenuit geknepen was – naar mijn mening een nogal betuttelende ‘gedragscode’ waarvan we dringend af moeten – maar Jeroen Brouwers windt er vanzelfsprekend geen doekjes om: Joost sprong met een touw om zijn nek – de trapleuning was de galg – in het het trapgat van zijn huis. Hij liet drie kinderen, familieleden, en een nieuwe geliefde die zwanger van hem was, ontredderd achter.
Je zou er hard over kunnen oordelen, maar Jeroen Brouwers houdt zich daar verre van. Ook de zelfmoord van Joost Zwagerman, met wie hij lange tijd (literair) bevriend was, behandelt hij met compassie. Hij beschrijft de omstandigheden en redenen die hem er mogelijk toe brachten richting zelfverlies te springen, zoals een ex die hem financieel wurgde, depressies, en ontstekingsreuma (de ziekte van Bechterew), maar Brouwers pretendeert niet dé verklaring te leveren.
Zowel Joost Zwagerman als Wim Brands had een suïcidale vader. In het geval van vader Zwagerman bleef het bij een mislukte poging, de vader van Wim Brands verhing zich met een ketting in de garage. Ook daar zou je weer allerlei conclusies aan kunnen verbinden, zoals Joost Zwagerman ook deed door zich genetisch belast te verklaren, maar het blijft psychologie van de koude grond. Wim Brands achtte zichzelf ook belast met een hel van een jeugd: “Mijn ouders waren twee volslagen idioten”. Vader Brands leed aan epilepsie waardoor hij een keer pardoes in een sloot viel toen hij met zoon Wim een fietstochtje maakte. De zoon, vol van plaatsvervangende schaamte, smeerde ‘m op zijn fiets, zijn vader in de sloot achterlatend.
Als ik Wim Brands als ondervrager aan het werk zag in zijn televisieprogramma Boeken bekroop me het gevoel dat zijn dwingende interviewstijl pathologische trekken had. In de regel kwam het erop neer dat hij de schrijver tegenover zich uitvoerig uitlegde waar zijn/haar boek over ging, waarna de arme man of vrouw alleen nog enige ruimte kreeg zijn exegese te beamen. Als de schrijver in kwestie onverhoopt zomaar een opmerking plaatste, sloeg Brands onmiddellijk terug met de notoire uitroep: “Wacht even!”. Tommy Wieringa had na zo’n eigenaardig ‘interview’ het idee dat hij gezakt was voor het examen over zijn eigen boek.
Controle, dwangmatige controle, dat is wat Wim Brands kennelijk nodig had, tijdens interviews en in het leven. Later toen ik meer te weten kwam over zijn ongelukkige jeugd in een Overijssels gehucht met rampzalige ouders, kon ik me iets voorstellen bij zijn grote behoefte het leven naar zijn hand te zetten. Ook valt zijn vlucht in de literatuur er door te verklaren, hetgeen tot zijn uitzonderlijke belezenheid leidde en een passie voor de letteren waarmee hij – ondanks de tekortkomingen van zijn potsierlijke examen/interviews – veel kijkers en luisteraars aan het lezen wist te krijgen.
Zelf schreef hij in de Brief aan mijn jongere ik (opgenomen in de dichtbundel ‘s Middags zwem ik in de Noordzee):
“Je leerde hoe je kunt ontsnappen aan je eigen dwangneuroses, ja aan jezelf, door het lezen van boeken, het schrijven, het maken van programma’s – je was eigenlijk altijd aan het werk sinds je aan die slootkant snel weer op de fiets stapte. Maar hoe goed of aardig het werk soms ook was dat je afleverde, het duurde lang voordat je het kon beschouwen als de waardevolle productie van iemand die ernaar streefde een ambacht onder de knie te krijgen. Eigenlijk dacht je dat het toevalstreffers waren.”
Het werk gaf toch niet afdoende bevrediging op de lange duur, het ontsnappen via de literatuur lukte maar ten dele. Het is de verdienste van Jeroen Brouwers dat hij in het geval van Wim Brands en bij de andere schrijvers die er een eind aan maakten met genegenheid en empathie de aandacht vestigt op de pijnpunten in hun levens en vaak ook op de essentie van hun werk waardoor er achteraf veel te begrijpen valt. Indicaties voor de ultieme daad. Tegelijkertijd blijft de grote waaromvraag na 758 pagina’s over zelfmoord van Nederlandstalige schrijvers voor Brouwers onbeantwoord. Liefde, groot verdriet, maatschappelijke tegenslag, ziekte, eenzaamheid, onbegrepenheid zijn zaken die voorkomen in het leven van vrijwel iedereen en bijna iedereen verkiest door te gaan met ademhalen.
Jeroen Brouwers wil de dode schrijvers gedenken door hun levens te vereeuwigen en zo ook zijn eigen bestaan te verklaren: al schrijvende komt hij erachter dat zelfmoord niets voor hem is. En omdat Brouwers is blijven voortploeteren en blijven schrijven is de Nederlandse literatuur verrijkt met een standaardwerk over schrijvers die de laatste deur met een klap dichtsloegen. Een boek dat als medicijn kan dienen tegen de voorjaarsblues.
wie lijkt verstikking een prettig gevoel
wie knoopt zelfs zijn schoenveter tot een strop
wie kiest er voor de elektrische stoel
wie loopt de zee in en duikt nooit meer op
wie hunkert naar de aanstormende trein
wie danst op het dak van een torenflat
wie druppelt arsenicum in zijn wijn
wie heeft de gaskraan al opengezet
ik bid voor het volmaakte zelfverlies
het herhaald gebed blijft onverhoord
ik weet niet welke manier ik verkies
uit zoveel verlokkingen van zelfmoord
ik denk dat ik mij voorlopig invries
en wacht tot god zich verhangt aan zijn woord
(uit Roeshoofd hemelt van Joost Zwagerman)