Achter de titel van dit stuk stond eerst een vraagteken. Het heeft lang geduurd voor ik dat weg durfde te halen. Sinds 2011 mag ik me als Lid van Provinciale Staten Utrecht bezighouden met de jeugdzorg. Vele cliënten en professionals heb ik sindsdien gesproken en er is maar één beeld dat na al die gesprekken echt blijft hangen; dat van een wereld waarin alle betrokkenen elkaar met de beste bedoelingen in een kramp van onmacht houden. Dit is geen essay, het is zelfs geen column of blog. Het is een bladzijde uit mijn persoonlijke ‘jeugdzorgdagboek’. Ook dat maakt het eng. Toch schrijf ik het op. Op een dag durf ik het vast aan iemand te laten lezen.
Tijdens mijn korte stage bij Bureau Jeugdzorg zie ik slimme professionals, met een groot hart voor de kinderen waarvoor ze werken, aan de slag gaan. Ik zie hoe ze inschattingen moeten maken: Waar doen we goed aan? Een uithuisplaatsing? Een onder toezicht stelling? De vraag die deze professionals zich bij deze inschatting formeel moeten stellen, is: ‘Worden deze kinderen in hun ontwikkeling bedreigd?’ De vraag die op tafel ligt, is impliciet: ‘Is er een kans dat er iets mis gaat als we níet ingrijpen?’
En geef ze eens ongelijk! Als het mis gaat, staan we namelijk met z’n allen bij hen op de stoep om verhaal te halen. Recent nog bij de dood van twee broertjes uit Zeist, die bij Bureau Jeugdzorg in beeld waren. De eerste krantenkoppen, nadat bekend was geworden dat de betreffende jongetjes overleden waren en in beeld waren bij jeugdzorg, luidden: ‘Burgemeester Zeist: jeugdzorg aanspreken op begeleiding gezin’. En dat terwijl achteraf uit het rapport van de inspectie bleek dat er adequaat gehandeld is door de betrokken organisaties. Maar geef hém eens ongelijk! Dat is tenslotte wat we willen horen. Dat er iemand verantwoordelijk is en dat die er op afgerekend wordt.
En op die manier houden we elkaar allemaal in een kramp, die niemand verder helpt. Ondertussen is “Nederland Europees kampioen onder toezicht stelling en Europees kampioen uithuisplaatsing” (aldus Kinderombudsman Marc Dullaert). Alles om maar te voorkomen dat het mis gaat. Het enorme leed dat schuilgaat achter de gezinnen waar kinderen uit huis geplaatst worden, trekt nu eenmaal minder aandacht dan de incidenten met dodelijke afloop.
Over de gevolgen, die de verkrampte reactie van de samenleving en de politiek op de bewegingsvrijheid en het functioneren van professionals heeft, wordt inmiddels (gelukkig!) gesproken. We willen de bureaucratie terugdringen; meer tijd besteden aan kinderen en ouders, minder aan het invullen van formulieren en verantwoorden. De vraag die we echter niet opwerpen is: ‘Welke prijs zijn we bereid te betalen om elk risico uit te sluiten?’ En dan heb ik het niet over de financiële middelen die we bereid zijn te investeren, maar over de prijs die gezinnen en kinderen betalen waar uit ‘voorzorg’ wordt ingegrepen.
Want ook ik heb gezinnen gezien, waarbij ik er diep van binnen van overtuigd was dat ze het zonder jeugdzorg af zouden kunnen, maar ik durfde mijn hand er niet voor in het vuur te steken. Ik had niet het lef dit hardop te zeggen en daarmee de verantwoordelijkheid te dragen voor de eventuele gevolgen ervan. “Straks gaat het uiteindelijk toch mis, dan heb ik het op mijn geweten!” Ik begrijp het dus maar al te goed als professionals het zekere voor het onzekere nemen en aan de rechter vragen om die ondertoezichtstelling toch nog maar een jaartje te verlengen. Uit angst. Omdat er altijd toch ook iets mis zou kunnen gaan als ze het niet doen. Begrijpelijk is het, wenselijk beslist niet.
En ja, ik realiseer me dat ik hier volledig voorbij ga aan al die gezinnen waar een maatregel écht heel hard nodig is. Aan al die kinderen die thuis niet veilig zijn, aan al die ouders die zich enorm gesteund en geholpen voelen door jeugdzorg en aan al die professionals die dag in dag uit kijken hoe ouders in moeilijke omstandigheden toch zélf voor hun kinderen kunnen zorgen. Misschien is mijn verhaal daardoor onevenwichtig, maar het is mijn verhaal. Een bladzijde uit mijn dagboek.
Omdat we de kramp moeten doorbreken. En omdat ik denk dat de eerste stap daartoe best vanuit de politiek gezet mag worden.
Dat kan door het debat aan te gaan. En wat mij betreft door te durven zeggen: “We kunnen niet elk risico uitsluiten. Zolang we dat wél blijven proberen, richten we schade aan in die gezinnen waar ingegrepen wordt, waar dat eigenlijk niet noodzakelijk is. Als we elk risico willen uitsluiten, creëren we een samenleving waar het voor niemand fijn leven is”. Door professionals de ruimte te geven om te doen wat nodig is en door – wanneer er iets misgaat – de verleiding te weerstaan de oplossing te beperken tot het uitspreken van verontwaardiging en het aanscherpen van de regels.
Kortom; door met elkaar te zeggen: “Waar gehakt wordt, vallen spaanders”. Hoe ongelooflijk pijnlijk dat ook is.
Pauline van Viegen is lid van de Provinciale Staten Utrecht voor de PvdA