Het christendom en het jodendom verdragen elkaar nauwelijks. Toch zijn beide verrezen uit dezelfde puinhoop van het oude Israël. Het beeld is oud, en nog lang niet aan de kant gezet. Nog steeds leren hele generaties schoolkinderen hoe het dappere Joodse volk zich verzette tegen de Romeinse overheersing, en hoe de volstrekt onschuldige Jezus van Nazareth vermalen werd in die tweestrijd. Hi wilde helemaal geen ‘koning der Joden’ zijn, maar de Romeinen vreesden van wel, en de Joden wilden doe religieuze laspost ook best kwijt. En dus werd hij gekruisigd. Een keurig afgerond verhaal. Alleen klopt er bijzonder weinig van, zo constateert Jona Lendering in zijn boek ‘Israël verdeeld’.
Verzet tegen de Romeinen? Bij dat soort nationalisme kunnen wij ons van alles voorstellen, maar in wezen was de Joodse samenleving diep verdeeld, en was er ten tijde van Jezus’ optreden hooguit hier en daar, zo nu en dan, sprake van verzet.
Eigenlijk schetst Lendering een buitengewoon treurig beeld van de toestand van het Joodse volk in die dagen. Een eigen koning hadden ze al in eeuwen niet gehad, en de heerschappij van de ‘bevrijdingsbeweging’ van de Makkabeeën was al heel snel op een debacle uitgelopen. Sindsdien waren de Romeinen waren de heer en meester. De hogepriester had in de voorafgaande eeuwen ook alle gezag verloren en het jodendom zélf was ondertussen uiteengevallen in een aantal stromingen. We weten niet precies welke – historici moeten het doen met de schets die Flavius Josephus daar van heeft achtergelaten, met een tempel-elite van Sadduceeërs, een ‘volkse’ beweging van Farizeeërs, een soort van filosofische school der Essenen – en dan had je een vierde beweging, de heethoofden die (naar Josephus’ stellige overtuiging) het volk naar de ondergang zouden drijven, naar de opstand van 70/71. Slechts een fundamenteel besef van eigenheid hield de gelovigen nog bijeen. En de Tempeldienst. De offers in de tempel reinigden het volk van alle zonden. Maar wie de grootste zondaars waren, en hoe en wanneer dat offeren moest plaatsvinden – ook daarover bestond eigenlijk uitsluitend onenigheid.
Josephus vergelijkt de eerste drie door hem genoemde bewegingen met de filosofische stromingen waarmee zij heidense (of gehelleniseerd joodse) publiek vertrouwd mee was. Dat beeld is, constateert Lendering, heel misleidend. De tegenstellingen tussen die clubs hadden niets te maken met filosofie maar alles met de halacha, de juiste wijze van leven. Hoe om te gaan met de oude wetten, met de doden, met zieken en andere onreine zaken. Dat was het hete hangijzer. En dat moet volgens Lendering ook de kern zijn geweest van Jezus’ boodschap. Maar de vier evangelisten, die lang na zijn dood leefden en werkten, zijn daar totaal niet in geïnteresseerd. Zij houden zich bezig met de vraag wie Jezus wás. De messias? Zoon van God? Gods Woord dat was neergedaald? Joodse terminologie en klassieke mythen liepen in deze fase al dwars door elkaar.
Erg revolutionair waren Jezus’ halachische opvattingen overigens niet. Hetzelfde geldt voor zijn verkondiging van het Koninkrijk Gods. Dat deden er zo velen. Heel ‘eigen’ maar opnieuw niet echt opmerkelijk was zijn nadruk op de totale omkering: de armen zouden straks rijk zijn, de rijken arm. De armen zouden dat koninkrijk betreden; de rijken hadden nauwelijks een kans. Opruiend, wellicht – maar zeker geen reden om hem op te pakken. De grote vraag is dan ook waarom Jezus gekruisigd moest worden. Lendering weet het ook niet.
Nadat de Romeinen de Tempel met de grond gelijk hadden gemaakt, was de Tempeldienst onmogelijk geworden en was er dus niets meer dat de Joden bond. De vechtersjassen waren omgekomen, de Sadduceeën waren nutteloos geworden. Wat resteerde, waren de Farizeeën. En de volgelingen van Jezus (Het beeld is ongetwijfeld veel te simpel; er waren ongetwijfeld nog veel meer restanten, maar deze twee bleken de eeuwen te kunnen doorstaan). De farizese rabbijn Jochanan ben Zakkai slaagde er in het Jodendom een beetje nieuw leven in te blazen, maar de volgelingen van Jezus wezen zijn pogingen van de hand. Dat kwam volgens Lendering omdat Jezus de val van de Tempel zou hebben voorspeld. Menige deskundige beschouwt die voorspelling (Mk 13:2) als een ‘voorspelling achteraf’ (en dateren Markus dus in de periode ná het jaar 70), maar volgens Lendering bewijst het feit dat Jezus een totale verwoesting van de stad voorspelde (hetgeen niet is gebeurd), dat hij wel degelijk vóór de ramp sprak.
Voor zijn volgelingen was dat een bewijs dat hij een echte profeet was en ze geloofden daarom dat hij (zoals hij óók had voorspeld) snel zou terugkeren. Dus waarom zouden ze dan Jochanan gehoorzamen? Maar ondanks deze hypothetische oorzaak blijft het duister waarom de resterende Farizese Joden en die eerste christenen in korte tijd zo’n hekel aan elkaar kregen. Zo tegen het jaar 100 duidde de evangelist Johannes de Joden aan als duivelsgebroed. ‘Vol wederzijdse vooroordelen leefden ze naast elkaar,’ schrijft Lendering. De finale breuk tussen beide religies liet overigens nog twee eeuwen op zich wachten. Pas toen hadden de theologische scherpslijpers in beide kampen voldoende greep op de gelovigen om hen ook écht te dwingen elkaar niet meer op te zoeken, elkaars feesten te mijden, et cetera.
‘Israël verdeeld’ is een vlot geschreven poging om de standaardopvatting over het ontstaan van het Christendom te nuanceren. Jezus kwam niet als een duveltje uit het doosje; hij predikte te midden van de scherven het het oude Jodendom. En de breuk tussen Jodendom en christendom was allesbehalve onvermijdelijk. Zonder de opstand en de verwoesting van de Tempel had de geschiedenis van het Jodendom én het Christendom er heel anders uitgezien. Waarschijnlijk hadden geen van beide dan nu nog bestaan.
Jona Lendering, Israël verdeeld. Uitgeverij Athaeneum – Polak & Van Gennep. 384 blz. 19,99 euro.