Afgelopen weekend was ik in Ciudad Juárez, voor de derde keer in een half jaar. Journalistiek was het een nuttig bezoek, maar leuk was het niet. Iedere keer als ik er ben gaat het slechter met Juaritos. De sfeer is iedere keer bedompter. De stad is iedere keer desolater. Wat ooit de meest dynamische stad van Noord-Amerika werd genoemd, is verworden tot een symbool voor alles wat er mis gaat in de strijd tegen de drugskartels.
Ciudad Juárez, aan de grens met Texas, is de gewelddadigste stad van Mexico en één van de dodelijkste ter wereld. In 2008 besloot het Sinaloa Kartel van ‘s werelds machtigste drug lord Joaquín ‘El Chapo’ (= ‘Het Kleintje’) Guzmán de stad binnen te trekken om de lucratieve smokkelroutes naar de Verenigde Staten te veroveren op het lokale Juárez Kartel van Vicente Carillo Fuentes. De Mexicaanse regering had er toen al twee jaar enkele duizenden militairen en federale politieagenten gestationeerd. Een bloedige strijd brandde los die duizende Juarenses het leven zou kosten. Massale schietpartijen, onthoofdingen en executies maken het dagelijks leven tot een beproeving voor de 1,3 miljoen inwoners. Alleen al afgelopen jaar vielen er meer dan 3000 doden. De vele ontvoeringen en de massale afpersingen van bedrijven door lokale bendes doen de rest. Ruim 700.000 inwoners hebben de stad verlaten. Bijna de helft van de bedrijven heeft de poorten gesloten.
Koude feiten
Bovenstaande is helemaal niets nieuws. Ik heb het al duizend keer gelezen en al duizend keer verteld. Het is statistiek, nietszeggend eigenlijk. Koude feiten. De realiteit samengevat in tekens. Heb je daar als lezer in het veilige Nederland iets aan? Begrijp je daardoor wat er hier aan de hand is? Ik begin steeds vaker te denken van niet.
Ik sprak er met kinderen die naar groepstherapie gaan omdat ze getraumatiseerd zijn door het zien van onthoofde lijken en geëxecuteerde familieleden. Ik sprak met een man die een paar jaar geleden zeven collega’s moest begraven, die omkwamen toen een sicario (huurmoordenaar van de kartels) zijn Kalashnikov leeg schoot in de bar waar ze een biertje waren drinken. Vanuit mijn hotelkamer keek ik uit op de redactie van El Diario de Juárez, het grootste lokale dagblad, waar ik veel vrienden op de redactie heb. Eén van hen, de 21-jarige Luis Carlos Santiago, werd september vorig jaar doodgeschoten omdat hij waarschijnlijk een ‘verkeerde’ foto had gemaakt.
‘Juárez brandt’
Er is zoveel leed in deze stad dat het onmogelijk is om het in pakweg duizend woorden tastbaar te maken. Ik heb vaak kritiek op Amerikaanse journalisten die steevast met de sensationeelste verhalen komen. Geen bijvoeglijk naamwoord of metafoor gaat ze te ver. Juárez brandt. Juárez is een slagveld. Juárez is een stad in oorlog. Overdreven, mopper ik vaak. Sensatiebeluste journalistiek. Moet ik niets van hebben.
Maar zaterdag knapte er iets. Ik had ik weet niet hoeveel interviews die dag gehad. Met politieagenten, gemeenteambtenaren, winkeliers en restauranthouders, mensenrechtenactivisten, ouders en kinderen. Het ene verhaal nog tragischer dan het andere. Hoezeer ik ook probeerde er niet alleen maar een slecht nieuws show van te maken, het lukte niet. Die avond zat ik er voor het eerst in de nu 1,5 jaar dat ik in Mexico werk mentaal doorheen. Ik staarde naar mijn computerscherm en kreeg geen woord op papier. Hoe moest ik in vredesnaam dit leed op papier zetten? Koud en afstandelijk, met alleen maar feiten en statistieken? Quotes en schrijnende woorden? Mijn eigen perspectief? Het lukte me niet. Pas de dag daarna kreeg ik het voor elkaar om iets te schrijven. Aanvankelijk dacht ik dat het een rookie mistake was. Ik ben tenslotte nog maar een groentje. Totdat een ervaren en zeer gerespecteerde voormalig Mexico-correspondent van Newsweek me vertelde dat hij in Mexico, maar ook in het Midden-Oosten, regelmatig een avond van de wereld was nadat hij weer alleen maar leed had aangehoord.
Horrorverhalen
Ik begrijp mijn Amerikaanse collega’s ineens een stuk beter. Ik begrijp waarom zeer zulke horrorverhalen van maken. Ook zij zullen met hetzelfde worstelen. Ook zij zullen niet weten wat ze aan moeten met de tragiek van Juárez. Het onbeschrijflijke beschrijven, het kan niet. Maar we kunnen er ook niet mee stoppen. Dus worden overdrijving, sensationalisme en schrijnend taalgebruik gebezigd.
Misschien schrijven wij journalisten in steden als Juárez soms wel meer voor onszelf dan voor onze opdrachtgevers of lezers. Misschien wel om dat bijtende schuldgevoel kwijt te raken, het idee dat we scoren over de rug van 1,3 miljoen Juarenses die de meest onleefbare grote stad van Mexico niet zo makkelijk uit kunnen als wij. Dat we geld verdienen door zoveel mogelijk leed uit onze bronnen te persen, terwijl we tegelijkertijd ook weten dat we daarmee door moeten blijven gaan. Omdat de wereld Juárez anders vergeet.
Maar misschien ben ik ook wel gewoon een groentje en zal een collega dit stuk hoofdschuddend lezen, terwijl hij mompelt: ‘Je moet nog veel leren, knul.’
Jan-Albert Hootsen is Zuid-Amerikacorrespondent voor onder andere Trouw, het ANP en de Wereldomroep. Tweewekelijks schrijft hij voor DeJaap.