Column

Jubel en juich, aanschouw die fantastische multi-culturele samen-leving, in dat gave land

01-02-2017 18:20

Een heerlijke lange wandeling maakte ik langs een stil glinsterende meanderende rivier die kriskras door het Hollandse berijpte veld stroomde. Een ouder echtpaar kwam me tegemoet, ik groette ze vriendelijk. Eenmaal aangekomen in de bebouwde kom van een nog half slapend maar pittoresk lintdorpje hoorde ik de hartverwarmende geluiden van kinderstemmen. Zie daar! Een schoolplein! 

Gehuld in veelkleurige nylon jekkertjes, bemutst en besjaald, de wanten aan een koordje uit hun mouwen, waren de jongelingen aan het stoeien en ravotten dat het een lieve lust is. Kleine jongens met sproeten en lelieblanke huid die vriendschappelijk krijgertje speelden met veel warmte uitstralende mokkakleurige meisjes, licht getinte en gele jeugdigen speelden haasje over en hinkelspel met blozende blanke hogereklassers met sproeten en een gezonde blos op de appelwangetjes.

Stil en ongedwongen

Toen de schoolbel ging stelden zij zich allen gedisciplineerd in rotten op en marcheerden in ganzenpas het enigszins verouderde maar klassieke schoolgebouw binnen. Er viel geen onvertogen woord, er was geen sprake van enige voordringerij, ongeduld of baldadigheid. De hoofdmeester telde de kruinen, nam soms een appel of mandarijntje in ontvangst en glimlachte vriendelijk naar zijn pupillen. Het was een waar stilleven, dit te mogen aanschouwen, mijn GroenLinkse multiculturele hartje klopte in mijn van trots gezwollen borst.

Een oud kinderrijmpje schoot me plotsklaps te binnen: “Daar alleen kan liefde wonen/Daar alleen is ‘t leven zoet/Waar men stil en ongedwongen/Alles voor elkander doet.” Ik voelde zachtzoete tranen van ontroering in mijn ogen branden. Waterlanders, zoute waterlanders. Vul d’r een emmer mee en met vorst kun je d’r over schaatsen met de doorlopers, zoals mijn oma zaliger Kniertje altijd placht te zeggen.

Grijze kater

Op mijn weg naar de kiosk midden in het winkelcentrum van het durpje, alwaar ik altijd mijn ochtendkwaliteitscourantje placht te bekomen, kwam een grijze kater me innemend spinnend tegemoet. Ik krabde het dier achter de oren. Met de ogen gesloten liet het baasje zich de bepoteling welgevallen. In de verte tsjilpte een roodborstje. Of wellicht een pleivier. Of een tjiftjaf? Wie zal het zeggen? In ornithologie ben ik nooit afgestudeerd, wat niet wil zeggen dat ik niet nog dagelijks leer van de universiteit des levens en de veelheid der dingen in dit wonderlijke maar korte en rijke bestaan in mij opneem.

De grijze kater vleide zich languit op de koude trottoirtegels en deed zich tegoed aan het dunne straaltje zon dat door twee zojuist uiteengerukte wolken de bevroren aarde verwarmde. Warmte en aandacht, dacht ik terwijl ik naar de welhaast in extase verkerende kater keek, meer heeft een mens ook niet nodig. “Waren we maar wat meer in staat elkander liefde en respect te gunnen”, mompelde ik hardop, “dan zouden we allen van het leven kunnen genieten als een kater onder de zonnestralen van een frisse januarimorgen in een pittoresk lintdorp.”

Gezellige smeltkroes

Ik zuchtte, lachte de bedrijvigheid in het durpje alwaar men zo zoetjes aan aanstalten maakte de lunch voor te bereiden toe, en beende weer verder. Denkend aan de gezellige smeltkroes van veelkleurige kinderen, de zilte ontroering die voor een klein en teder moment in mijn ogen prikte en het immer hartverwarmende genieten van de kat in de stralen van een dunne ochtendzon prijsde ik mij gelukkig met mijn bestaan op dit aan het water ontworstelde kikkerlandje. Wat is het toch fijn om in dit gave land te kunnen leven! Wat is het toch heerlijk om een pannetje soep naar de buren te kunnen brengen! De buren, die een touwtje uit de brievenbus laten hangen bij wijze van welkom aan iedereen! Dit heerlijke land waar we het allemaal zo goed hebben samen! Dankzij GroenLinks! Dankzij het bestrijden van Het Kwaad zoals het vrije debat in De Balie! HOERA VOOR GROENLINKS!

Ik wilde jubelen en juichen. Schreeuwen wilde ik. Ja, ik wilde het pardoes uitschreeuwen van puur genot. Ik wilde de deuren langs, op ramen roffelen en met brievenbussen klepperen. ‘Ontwaakt! Ontwaakt! We hebben het zo goed hier! Niet zo sikkeneurig, stelletje zuurpruimen, geniet van de gemengde scholen en de exotische bijdragen van de vele nationaliteiten in dit gave land waar een ieder aan de toon denkt en elkaar niet uitsluit!’, wilde ik schreeuwen.

Schoon schip

Maar ik kon mijn kreten tijdig smoren. Want hoe goed we het hier ook hebben, zo wist ik mij tijdig te realiseren, de strijd is nog zeker niet gestreden. Er is nog veel Kwaad dat moet worden opgeruimd. Weggevaagd. Als een moeras dat moet worden leeggepompt. Een schip dat moet worden schoongeboend.

“Er zijn, tenslotte, nog teveel gevaarlijke racisten die moeten worden aangepakt! Excelsior!”, riep ik uit. “Denk maar niet dat ik ooit nog iets te maken wil hebben met mensen die het niet met mij eens zijn! Ozo!”, schreeuwde ik. “Ik ben natuurlijk tegen uitsluiten, maar dat begint met andere meningen uitsluiten!”, brulde ik.

Elfje

Een reiger op een bakfiets snoot zijn neus. In de verte hoorde ik een kastanjeboom lachen. Een morsige babyboomer was iemand heel respectvol in elkaar aan het slaan met een rottende vis. Een objectieve journalist zat keihard karaktermoord te plegen onder het motto Lux et Libertas. Een allochtone mevrouw in een rolstoel loog dat ze kanker had. Een krakerstype in Hans Ubbink-shirt duwde brandende lappen door brievenbussen. Op een parkeerplaats lag een kale toekomstige premier te ontbinden. Een groepje zeikhoeren en andere agressieve maar zeer liberale en sociale twitteraars deden een betrokken rondedansje rond het lijk. Had ik een loop gehad dan was ik gaan richten, al weet ik tot vandaag nog altijd niet waarop ik zou moeten gaan richten, het loop richten voelde gewoon als op mijn lijf geschreven.

Een lieflijk elfje kwam, oogverblindend en zacht zoemend, op mijn schouder zitten. “Miko! Miko! Miko Flohr! Jij rancuneuze als fatsoenlijke intellectueel vermomde twittertokkie!”, schreeuwde het elfje in mijn oor. Ik probeerde het elfje met mijn hand van mijn schouder te wuiven, maar het hielp niets. Het elfje bleef rond mijn hoofd zoemen, hinderlijk en irritant als een gewone burger zonder universitaire opleiding uit de provincie die zomaar een mening geeft bij de NPO of in kwaliteitscouranten. “MIKO! MIKO FLOHR! ARCHETYPE GUTMENSCH DAT JE ER BENT! CONTACT!”, schreeuwde het elfje weer. Haar stem klonk als die van Jesse Klaver in een Beierse bierhal zonder publiek. “MIKO FLOHR! MORALISTISCHE DEUGNARCIST! WAKKER WORDEN!”

Weg was ineens de Hollandse buitenlucht. Verdwenen was het pittoreske lintdurpje. De kat die net nog in de zonnestraal aan mijn voeten lag te spinnen had nu plaatsgemaakt voor een ordinaire po. Een laagje urine glinsterde op de bodem. Mooi geel, als een waar sap des levens, maar gezond niet troebel. Het elfje droeg nu het uniform van een zuster. Ze glimlachte toen ze de naald in mijn arm stak.

Perfide Albion

Ik zag witte muren. Met kussens behangen witte muren, eindeloos voor me uitgestrekt, overal witte zachte muren. Het gezicht van de zuster achter een klein raampje van gewapend glas.

Ik zweefde weg op een zachte wind, richting kabbelend water, ver voorbij de gekte en stemmen in mijn hoofd.

Vanaf een piramide keek ik op mijn manschappen neer. Josephine is trots op me, wist ik. Ik dacht aan slechts twee dingen: het ene was ‘perfide Albion’. Het andere was: waar is mijn steek gebleven?