De eeuwig dwarsliggende Britten vertrekken, Macron heeft in mei Le Pen gevloerd, in Duitsland wint over tien dagen Merkel en Wilders staat bij de Haagse formatie buitenspel: in Brussel grijpt Juncker zijn kans. “Het populisme is voorbij, Europa heeft de wind nu in de zeilen”, jubelde hij in zijn eigen State of the Union afgelopen week. En meteen kwam hij met een plan om Europa een enorme sprong voorwaarts te laten maken.
Zijn ambities liegen er niet om: verdere integratie van de eurozone, die bovendien alle EU-lidstaten moet gaan omvatten. Een omvangrijker Europese begroting, een eigen Europese minister van financiën, een soort eurobonds light. Toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Schengenzone, omdat alleen zo de buitengrenzen van de EU beter bewaakt kunnen worden. Uitbreiding van de EU met Montenegro en Servië, om de stabiliteit op de Balkan te vergroten. Meer Europese uniformering van regels, zodat de ene Europese markt echt eerlijk werkt, en interne concurrentievervalsing – als gevolg van protectionistische impulsen bij nationale regeringen – verdwijnt.
Alleen zo, aldus Juncker, kan Europa standhouden tussen de andere grote economische machtsblokken van deze wereld, zoals Amerika, Rusland, China en India. De afzonderlijke lidstaten zijn daarvoor te klein, zoals de Britten binnenkort zullen ontdekken, als ze buiten staan en de splendid isolation bij gebrek aan Empire toch niet zo schitterend blijkt te zijn.
Het klinkt allemaal heel rationeel en logisch – en toch zal het niet werken. Evengoed als ook de formering van een Nationale Politie heel rationeel en logisch klinkt, en in de praktijk evenmin aan de verwachtingen zal voldoen.
Het klinkt logisch en rationeel, omdat meer uniformiteit op het eerste gezicht tot meer efficiëntie leidt. Bedrijven hoeven zich maar aan één set regels te houden, hun producten voldoen zo overal aan de wettelijke eisen, wat tot minder kosten leidt. Door de sterke staten voor de zwakke medeverantwoordelijk te maken, verdwijnt het risico dat de financiële markt op hun faillissement speculeert.
Het is wat elke bureaucratie automatisch nastreeft – in dat opzicht wijkt de Europese niet van de nationale of lokale overheid af. Eenheid betekent overzichtelijkheid, waardoor je sneller opereren kan; je hoeft dan niet elke keer in je zakagenda te kijken om na te gaan met welke rare plaatselijke gewoonte je nu weer rekening houden moet.
Dat was wat al meer dan vier eeuwen terug ook Filips II dreef – en waartegen die koppige Hollanders in verzet kwamen. Want wat de Spaanse koning wilde, was een sterke staat met uniforme regels creëren, waarbij al die uit de Middeleeuwen overgeleverde plaatselijke verschilletjes zouden verdwijnen – dat zou het regeren vanuit het Escorial een stuk overzichtelijker maken.
En precies de Opstand maakt duidelijk, waarom wat op de tekentafel logisch lijkt, in de praktijk dus niet werkt: efficiënte centralisatie botst op de democratische behoefte aan zelfbestuur. Simpel gezegd: hoe verder weg beslissingen worden genomen, hoe minder greep de burger erop heeft. In omvangrijke bureaucratieën zijn de beslissers onbereikbaar; zij verschuilen zich achter een muur van voorlichters, die de door de plannen getroffenen slechts uitleggen wat te doen en op tegenwerpingen reageren dat zij daar niet over gaan.
Dat geldt overigens evenzeer voor grote bedrijven of instituties als voor overheden. Die ervaring kun je al aan de universiteit opdoen, en de burgemeester die straks bepaalde agenten nodig heeft, zal dat met de Nationale Politie ook merken. Uw tegenwerpingen zijn vast heel zinnig, maar we hebben nu eenmaal dit en dit bepaald, want dat is in de meeste gevallen het beste.
In de meeste gevallen misschien inderdaad – en dat is meteen de kern: met specifieke locale situaties, die specifieke maatregelen vergen, kan minder rekening worden gehouden. Wie in Den Haag de Nationale Politie aanstuurt zal Groningen en Maastricht eerder als één pot nat zien. De nadelige gevolgen merkt de minister persoonlijk amper, de burgemeester veel eerder – al is het maar omdat híj de boze buurtbewoners op de stoep krijgt. Vanuit Brussel is alles nog veel verder weg.
Dat betekent: met generieke uniforme regels op Brussels niveau is, vanwege de nog veel grotere verschillen tussen Stockholm en Palermo, maatwerk nog veel minder mogelijk. Dat zal de afkeer van Europa bij degenen die door die maatregelen getroffen worden, alleen maar versterken. Want: gelijke Europese regels voor iedereen klinkt in zijn algemeenheid erg mooi, maar zodra dat concreet wordt ingevuld, zal zo’n regel grote delen van Europa tegen de haren instrijken.
Neem begrotingsdiscipline en financiële solidariteit. Inzake het eerste lopen de opvattingen tussen Noord en Zuid mijlenver uiteen – en als gevolg daarvan houdt ook het tweede niet over. Zolang de diepgewortelde mentaliteitskloof die daaraan ten grondslag ligt, niet is overbrugd – en dat vergt decennia – kunt je beide hooguit met dwang bereiken. Maar dat is dan wel het einde van de democratie. Zoals de Duitse minister van financiën Schäuble zich eens veelzeggend op het hoogtepunt van de Griekse crisis liet ontvallen: het kan toch niet zo zijn dat verkiezingen economisch beleid veranderen. Kortom: Brussel als noodzakelijk dictaat.
Maar een samenleving valt niet per decreet van bovenaf te veranderen omdat ‘de regels’ dat vergen, en dat betekent dat die algemene regels – tenzij Brussel letterlijk een bureaucratische bezettingsmacht stuurt – als zij haaks staan op wat nationaal als redelijk ervaren wordt, tot afwijkende interpretatie of zelfs obstructie zullen leiden. Dat is waarom ‘meer Europa’ als antwoord op grensoverschrijdende problemen, hoe logisch het ook klinkt, in de praktijk vaak niet werkt.