Het kampioenschap van Feyenoord is de kroon op de renaissance die Rotterdam de afgelopen jaren doormaakte. De stad bruist, swingt en schittert op een manier die de weggebombardeerde glorie van voor de oorlog in herinnering brengt, toen je in de Hoogstraat over de hoofden kon lopen en je in dancing Pschorr tot in de kleine uurtjes kon dansen op een verlichte glazen vloer. De tranen schieten in je ogen als je de foto’s uit de eerste decennia van de vorige eeuw ziet en als je de verhalen hoort van de Rotterdammers die erbij waren toen de stad minstens zo aantrekkelijk en levendig was als Amsterdam.
Omdat de wederopbouw goeddeels werd overgelaten aan de havenbaronnen en industriëlen, werden de vooroorlogse, menselijke schaal en het stratenplan opgeofferd aan economische doelmatigheid, kreeg het autoverkeer ruim baan en kwamen er geen huizen voor de gewone Rotterdammers in het centrum. Dit is misschien nog wel een grotere aanslag op het Rotterdamse hart geweest dan het Duitse bombardement. VVD-beleid avant la lettre zou je kunnen zeggen: laat de inrichting van de maatschappij dan wel binnenstad maar aan het bedrijfsleven over en alles komt goed. Het resulteerde in een ongenaakbaar centrum doorkruist door snelwegen waar de naar vertier en gezelligheid dorstende Rotterdammer ‘s avonds werd weggeblazen door de gierende troosteloosheid.
Theo van Gogh, God hebbe zijn ziel en zeventig moslimmaagden zijn pik, zei wel eens gekscherend dat Rotterdam de Duitsers zou moeten vragen het centrum wederom plat te gooien, zodat er een menswaardig stadshart gebouwd zou kunnen worden. Daar had hij een punt, ook al hoorden de Rotterdammers het grimlachend aan. Het wonder van Rotterdam is dat ondanks de gemankeerde wederopbouw er de laatste jaren een metamorfose plaatsvond die de stad weer een gezicht, statuur en sfeer gaf. Het is weer gezellig in Rotterdam, om dat kutwoord maar eens te gebruiken.
Toen ik eind jaren tachtig van Amsterdam naar Rotjeknor verkaste had ik grote moeite te wennen aan de verlatenheid van het centrum en de agressieve ‘gewoonheid’ van de Rotterdammers.
Zo van: denk niet dat je beter of anders bent dan wij, want dan slaan we je op je muil. Het kostte me enige tijd te wennen aan de Rotterdamse mentaliteit na mijn bohemienbestaan in Amsterdam, waar je juist geacht werd van de burgermansnorm af te wijken. Maar gaandeweg – Rotterdam moet veroverd worden, ligt niet als een afgeragde hoer op haar rug voor iedere passant – begon me een aantal zaken op te vallen. De Rotterdammers zijn in de regel bijzonder hartelijk, nog steeds word ik regelmatig op straat gegroet door onbekenden alsof ik me in een dorp bevind. Er wonen hier nog echte Rotterdamse mensen met Rotterdamse mores, in tegenstelling tot Amsterdam waar een van elders afkomstige kapitaalkrachtige elite veel gewone Amsterdammers naar Almere en andere provinciale uithoeken verdreven heeft.
Maar het wordt je als Rotterdammer in spe nooit gemakkelijk gemaakt. Zeker niet in de jaren negentig toen je door een zee van menselijk wrakhout moest waden om het naargeestige Centraal Station van architect Van Ravesteyn te bereiken. Het roemruchte Perron Nul, magneet voor junkies, daklozen en andere verdoolden bepaalde de sfeer in het centrum. Op instigatie van de goedbedoelende maar desalniettemin danig ontspoorde dominee Hans Visser die meende van God zelve de opdracht te hebben gekregen armen van geest uit alle windstreken in Rotterdam te verwelkomen.
Godzijdank werd er na de opkomst van Pim Fortuyn, en met hem Leefbaar Rotterdam, een einde gemaakt aan deze apocalyptische verloedering. Want dat moet gezegd: toen Leefbaar Rotterdam in 2002 in het college van B&W belandde, nadat de PVDA meer dan vijftig jaar aan de macht was geweest en dacht als arrogante regentenpartij simpele wensen van de Rotterdammers over bijvoorbeeld veiligheid straal te kunnen negeren, kwam de strijd tegen de verrotzooiing en voor de revitalisering van de stad pas echt op gang. Verslaafden, zwervers en straathoeren van elders werden de stad uitgebonjourd en de rest (eigen junkies eerst !) werd efficiënt in een resocialiseringstraject geduwd; van dit opfrisbeleid plukt de stad tot op heden de vruchten.
Het Rotterdamse centrum, op sterven na dood, begon weer te leven, met her en der aangename uitgaansplekken, zoals de Oude Haven en de Witte de Withstraat. Maar ook doorslaggevend waren de architectonische injecties die Rotterdam een kickstart gaven. De Erasmusbrug in 1996, Manhattan aan de Maas, en de afgelopen jaren de iconen de Markthal, De Rotterdam (de blokkenstapel van Rem Koolhaas op Zuid) en last but not least het Centraal Station met schuine luifel (ook wel Station Kapsalon genoemd naar het buitengewoon smerige gerecht bestaande uit een opeenhoping van shoarma, salade, patat, kaas en knoflooksaus in een aluminium bakje).
Vooral het nieuwe Centraal Station heeft het centrum een kloppend hart en tegelijk een toeristische attractie van jewelste gegeven. Ineens begon het overal in de wereld rond te zingen: Rotterdam is the place to be, en de stad belandde zowaar in de Lonely Planet-top tien van opwindendste steden ter wereld. Krijg nou tieten ! Als je me in de jaren negentig had verteld dat zoiets ooit zou gebeuren had ik je naar de verzamelplaats voor verschoppelingen, de Pauluskerk van dominee Visser, gestuurd.
Verlangde ik in de eerste jaren na mijn verhuizing nog vaak naar de kosmopolitische reuring van Amsterdam, tegenwoordig waan ik me in een nachtmerrie zodra ik het (ondanks een decennia durende verbouwing) benauwende Centraal Station uitloop, regelrecht de dolgedraaide toeristenhel annex openluchtgesticht in, waar dronken vrijgezellenfeestgangers, blowende Engelse hooligans met ontbloot bovenlijf, kwetterende Chinezen en andere door budget airlines uitgespuwde vertierzoekers van laag allooi het stadsbeeld beheersen. Het wachten is op de dag dat, door het gedreun en geraas van deze hedonistische kermis, Amsterdam in de bodem verdwijnt als in een sinkhole, waarna Rotterdammers met shovels zullen verschijnen om de aarde te egaliseren en de fundamenten voor een nieuwe stad te leggen. Geen pretpark maar een echte stad waar gewone mensen willen wonen.
Wat overigens niet wil zeggen – ook al wordt er gedanst op de Coolsingel – dat Rotterdam af is.
Er is nog veel voor verbetering vatbaar, zoals het volledig mislukte Schouwburgplein van architect Adriaan Geuze met de foeilelijke, uit golfplaten opgetrokken Pathé-bioscoop van Koen van Velsen. Rotterdam havenstad weet je wel, dus een plein met halsbrekende bestrating van industrieel ogende metalen stroken, omringd door lichtmasten die op hijskranen moeten lijken. Hoe onnozel en mensverjagend wil je het hebben ? Hij doet ook overigens ook wel eens iets goed, die Geuze, want medeverantwoordelijk voor het prachtige Centraal Station en nu betrokken bij de herinrichting van de Coolsingel. Voorts mogen de Rotterdamse bestuurders zich ook wel wat minder bekrompen opstellen ten aanzien van initiatieven om een gevarieerd uitgaansleven te creëren dat spettert tot diep in de nacht.
Nu de aantrekkingskracht van Rotterdam zo groot is geworden dat zelfs hippe Amsterdammers er hun toevlucht zoeken is het natuurlijk wel oppassen geblazen dat de stad niet in de valkuil van de verpretparkisering trapt waaraan Amsterdam ten gronde is gegaan.
Want laten we wel wezen: er kan er maar één de kampioen zijn.