Onze cultuur en samenleving verlangen van alles wat een pols heeft een ongebreideld enthousiasme. Zo wordt er bijvoorbeeld in personeelsadvertenties altijd gevraagd om een ‘enthousiaste medewerker.’ Personen met een meer contemplatieve natuur worden geacht niet te reageren. We zoeken een idioot (m/v) die als een kip zonder kop door het leven kakelt. Op het eerste gezicht lijkt er in die overwaardering van de vrolijkheid weinig kwaad te schuilen. Kwakzalvers als Emile Ratelband worden door vrijwel niemand serieus genomen en hun marginale invloed op de psyche werkt als een pijnstiller: na een paar uur is hij uitgewerkt. De invloed van positiviteitsgoeroes is gering. Slechts een kleine groep mensen laat zich een rad voor ogen draaien door hun polemiek, maar die behoren tot de groep domoren die je alles kunt wijsmaken dus die tellen niet mee.
De schijnfilosofie van het positivisme is echter ook maatschappelijke geledingen binnengedrongen waar ze niets te zoeken heeft, zoals gebieden die zich in de periferie van de medische ethiek bevinden. De kerngedachte van het positivisme leert dat de oplossing voor alle problemen bij onszelf ligt. Externe factoren worden ontkend of gebagatelliseerd: de retoriek van het positivisme is uitsluitend naar binnen gericht, waarbij de kracht van het individu wordt uitvergroot tot abnormale proporties. De gevolgen daarvan zien we terug in het opdringerige mantra van ‘positief denken’ waarmee kankerpatiënten worden lastiggevallen. Die cultus heeft stevige voet aan de grond gekregen in het zelfhulpcircuit rond vrouwen met borstkanker. In lotgenotengroepen, vaak voorgezeten door genezen borstkankerpatiënten, wordt de ziekte niet benoemd als een morbide tragedie, maar als een ‘levensveranderend geschenk.’ De woorden ‘slachtoffer’ en ‘patiënt’ worden vermeden: de lotgenoten zijn alleen ‘overlevers’ en overlevers vechten met succes voor lijfsbehoud. Het genezingsproces wordt gekarakteriseerd als een ‘strijd’. ‘Positief denken’ speelt daarbij een belangrijke rol, waarmee de illusie wordt gewekt dat er tegen kanker strijd kan worden geleverd.
De gedachte dat genezing voor een groot gedeelte bij de patiënt ligt, is echter niet alleen volstrekte lariekoek, ze zorgt bij mensen die er gevoelig voor zijn ook voor een onverantwoord grote psychische druk: als ik het niet red ben ik niet positief genoeg geweest en ben ik niet alleen een loser, maar ook nog een dode loser. De sociale mores in die clubjes is sektarisch: mensen die vraagtekens zetten bij de gepresenteerde dogma’s worden uitgekotst of bejegend met een denigrerende meewarigheid. Een goed discipel denkt niet zelfstandig, maar slikt alles voor zoete koek en toont een infantiele dankbaarheid voor het geschenk dat haar dreigt te doden. De waarheid is dat de kankerpatiënt zijn genezing niet in de hand heeft. Een kankervrij-verklaring is afhankelijk van tal van factoren, maar positief denken, zo blijkt uit onderzoek, hoort daar niet bij. Het sterftecijfer onder mensen die zich overgeven aan de positiviteitsterreur is even hoog als het sterftecijfer onder mensen die een meer realistische houding aannemen. Maar realisme en ratio staan niet het positieve woordenboek. Voor die twee begrippen is geen plaats in de seculiere religie van de gele Live Strong-polsbandjes. De positivo’s verspreiden de mythe dat iedereen zijn leven in eigen hand heeft en dat alle omstandigheden beheersbaar zijn. Hun schimmige wereld is er een van predikers, heilige boeken, wazige rituelen en mystieke theorieën die de leer onderschrijven dat een positieve psyche het vermogen bezit om een fysieke pathologie structureel ten gunste te beïnvloeden. Dat is een leugen, net zoals de bedenker van de Live Strong-bandjes, Lance Armstrong, een grote leugen is gebleken. De advocaten van het positiviteitsdenken zijn valse profeten, die verantwoordelijkheden leggen waar ze niet horen en mensen opzadelen met een additionele psychische belasting. Iemand die lijdt aan een levensbedreigende ziekte kan echter juist die druk missen als kiespijn.
Een andere exponent van de positiviteitscultus is de gedachte dat kanker binnen afzienbare tijd ‘opgelost’ kan worden, of op z’n minst beheersbaar kan worden gemaakt en gereduceerd kan worden tot een ‘chronische ziekte. Net alsof een chronische ziekte iets is om naar uit te kijken, maar dat terzijde. Om dat te bereiken moeten we vooral geld geven aan KWF Kankerbestrijding. Arts en medisch microbioloog prof. dr. Huub Schellekens zegt hierover in een Vrij Nederland-special over kanker in 2015: “Al verhogen we het kankeronderzoeksbudget met een factor tien, dan nog gaan we het probleem niet oplossen. De evolutie heeft geleid tot de mens, een organisme met cellen die een hoge graad van specialisatie hebben. Om dat te kunnen bereiken, hebben we een ingebouwd mechanisme dat ervoor zorgt dat cellen kunnen afsterven of juist extra geprikkeld raken en gaan groeien. Kanker zou je kunnen zien als de prijs die we betalen voor onze plaats in de evolutie.”
Maar waarom dan die hardnekkig terugkerende boodschap dat kanker op termijn te genezen, of althans niet langer dodelijk, is?
“Dat is PR. Er moet gewoon geld voor onderzoek worden binnengehaald. De industrie heeft een andere drijfveer: die wil medicijnen verkopen. Ook een fonds als KWF Kankerbestrijding leeft van het idee dat kanker oplosbaar is.” Volgens Schellekens heeft de enorme aandacht voor kankeronderzoek ook nadelige gevolgen. ‘Het zuigt inventiviteit weg bij andere vakgebieden. Waarom hebben we in 35 jaar tijd geen nieuw antibioticum kunnen ontwikkelen? Omdat het financieel niet interessant is. Voor een vijfdaagse behandeling kun je geen top-dollar vragen. Voor kanker wel. Families zijn bereid al hun spaargeld aan te spreken om opa nog die ene, kostbare experimentele behandeling te geven.’
Samenvattend: denk positief en spek het KWF, dan komt alles goed. Oh nee, wacht, toch niet. U gaat alleen positief dood en u hebt ook nog al uw spaargeld erdoorheen gejast.